ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Perissodactyla
Familie
Tapiridae
Geslacht
Tapirus
Soort
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828

Voorkomen

Tapir van Auvergne.

Tapirs leven tegenwoordig in Zuidoost-Azië en Zuid- en Midden-Amerika. Vroeger kwamen ze echter ook in Nederland voor. Op drie plaatsen zijn fossiele resten gevonden: op het strand van Hoek van Holland (Zuid-Holland), in Langenboom (Noord-Brabant) en in Maalbeek (Noord-Limburg). Het eerste fossiel - een kies - is in 1930 opgegraven in een kleigroeve bij Maalbeek. Het zou nog decennia duren voor dat deze kies als een tapir herkend werd. De vondst werd gedaan door de heer A. Bloemers uit Belfeld, die in 1930 kleiwerker was bij de N.V. Nederlandse Gresbuizenindustrie.
Tijdens het steken van de klei vond hij in de groeve ‘de tuin van Steeghs' bij Maalbeek over een breedte van twee meter een negental kiezen en wat botsplinters. De vondst werd meegenomen en zorgvuldig bewaard, zonder dat de eigenaar besefte wat voor bijzondere fossielen hij in huis had. Dat kwam pas jaren later aan het licht. Bloemers, die inmiddels bijna 90 jaar was, werkte toen als tuinman bij een psycholoog in Belfeld, Dr. Verkooijen. Toen hij deze de fossielen schonk, wilde Verkooijen wel eens weten wat het nu precies waren. Hij nam contact op met Dr. E.M. Kruytzer van het Natuurhistorisch museum te Maastricht. Deze herkende ze als tapirkiezen en publiceerde hierover in 1957 (a, b). De kiezen werden aan het museum geschonken (NHMM 6701).


Een paar jaar later werd de vondst uitgebreid beschreven door Kortenbout van der Sluijs (1960a). Door die publicatie ontstaat enige verwarring over de precieze vindplaats van de kiezen. Kruytzer en Kortenbout van der Sluijs waren gezamenlijk met de hoogbejaarde Bloemers gaan kijken in de groeve. Volgens Kruytzer (1957a) wees Bloemers een plaats aan vijftig meter ten noorden van Café Maalbeek, en voegt daaraan toe "vlak achter de ‘tuin van Steeghs'" (Kruytzer, 1957b). Kortenbout van der Sluijs (1960a) beschrijft de vindplaats als "circa 100 m ten oosten van Café Maalbeek". Wel waren beide auteurs erover eens dat volgens Bloemers de vondsten waren gekomen uit de bovenste laag van een blauwe klei, vlak onder een smalle bruine kleibank.


De discussie over de juiste vindplaats was van belang, doordat duidelijk begon te worden dat de klei in de groeves bij Belfeld een andere ouderdom heeft dan die uit de groeven bij Tegelen. In 1960 ontving Kortenbout van der Sluijs van kleidelvers een kies van een mastodont uit de Groeve Van Cleef (Braber et al., 1999). Pollenanalyse van klei die aan deze kies zat (Zagwijn, 1963), toonde aan dat het dier in een koude periode geleefd moet hebben. Volgens Zagwijn had de klei van Maalbeek een Eburonien ouderdom, hetgeen een opvallende conclusie is, aangezien de mastodont en tapir juist oude fauna-elementen zijn. In een uitgebreide beschrijving van de geologie van de Groeve Van Cleef, kwamen Cleveringa et al. (1998) tot de conclusie dat de kleilagen wel degelijk ouder zijn dan die uit de groeven in de directe nabijheid van Tegelen. De mastodont zou in Tiglien B, een koude tussenfase van het Tiglien, geplaatst moeten worden. De tapir zou waarschijnlijk geleefd hebben tijdens het Tiglien A (l.c. p. 62), of zou juist afkomstig zijn uit Tiglien B (p. 64). Gezien de levenswijze van de tapir, is de eerstgenoemde aanname waarschijnlijk juist.

Bijzonderheden

Tapirus arvernensis is een kleine tapirsoort, die vrij algemeen was in de overgang Plio/Pleistoceen. Vondsten zijn onder andere bekend uit Val d'Arno (Italië), Vialette (Haute Loire), Roussillon, Perrier in Frankrijk, Wetterau bij Mainz (Duitsland) en de Red Crag (Engeland). De soort verschilt niet veel in uiterlijk van de hedendaagse levende tapirs, waarvan vier soorten zijn: Tapirus terrestris, in het Amazone gebied; Tapirus pinchaque, in het uiterste noordwesten van Zuid-Amerika; Tapirus bairdi in Midden-Amerika en Tapirus indicus in Malaysia en Sumatra. Gezien de sterke uiterlijke gelijkenis, kunnen we aannemen dat de tapir van de Auvergne ook qua levenswijze vergelijkbaar is met de recente tapirs. Tapirs leven over het algemeen solitair. Het zijn bosdieren, die zich graag in het water ophouden en dan leven van de watervegetatie. Twijgen staan van tijd tot tijd ook op het menu. Waarschijnlijk heeft het begin van de ijstijden, toen de Pliocene wouden plaats maakten voor meer open savannen, geleid tot het verdwijnen van de tapir uit Europa.

Referenties

  • Kortenbout van der Sluijs, G. 1960a The fossil tapir of Maalbeek, Netherlands. - Publicatie van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg 12: 12 - 18.
  • Kruytzer, E.M. 1957a Fossil tapir found in the Netherlands. Natuurhistorisch Maandblad 46 (9-10): 110.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Canis lupus Linnaeus, 1758
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Castor fiber Linnaeus, 1758
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Equus major Boule, 1927
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gewone mol uit het Pleistoceen
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena brevirostris Aymard, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus primigenius
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus scrofa Linnaeus, 1758
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen