ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Perissodactyla
Familie
Rhinocerotidae
Geslacht
Coelodonta
Soort
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)

Voorkomen

Wolharige neushoorn.

Overblijfselen van de wolharige neushoorn, Coelodonta antiquitatis, worden in ons land zeer veel gevonden. Deze neushoornsoort komt hier voor vanaf het Saalien (laat Midden Pleistoceen). Vooral uit de Noordzee en de verschillende zuiggaten langs de grote rivieren is heel wat materiaal naar boven gekomen. Inmiddels heeft de Noordzee zelfs de grootste verzameling Coelodonta-fossielen ter wereld opgeleverd. Een C14datering aan een bekken uit de zuidelijke bocht van de Noordzee gaf een ouderdom van 39910 (+1070/-950) BP (GrN-27411).Verder zijn er echter ook vondsten bekend uit Maastricht-Belvédère, de groeven bij Rhenen, Ooster- en Westerschelde, Maasvlakte (Van Kolfschoten, 1989a, b, 1990a) en de Maasmonding (Gerth, 1923). Badoux (1964) vermeldde een onderkaak uit de Wieringermeer. Waren het vroeger vooral de grote delen van het postcraniale skelet, tegenwoordig worden met name ook de kleinere skeletdelen zoals de middenhandsbeentjes en teenkoten gevonden. Dat komt doordat er tegenwoordig door verzamelaars die gericht zoeken bij de verschillende zuiggaten op alle fossiele beenderen gelet wordt.

Complete skeletten van neushoorns zijn in Nederland nooit gevonden. Een gedeeltelijk skelet van een wolharige neushoorn kwam boven water met een zandzuiger in 1951, toen op het industrieterrein Dollengoor bij Almelo een aantal beenderen werd gevonden, die stellig aan één dier toebehoord hadden (Roding, 1953, 1954a,b). Deze beenderen werden gebruikt voor een reconstructie van de wolharige neushoorn in het Natuurmuseum Enschede waarbij de ene zijde van het dier 'in huid' en de andere zijde het halve geraamte zichtbaar is. Ontbrekende delen werden in gips afgegoten en in de halve skeletmontage gebruikt. Deze opstelling is nu nog steeds te bewonderen in Enschede.

Bijzonderheden

Schedel wolharige neushoorn.
De kiezen bij de wolharige neushoorn zijn hoogkronig en het emailpatroon is complex. De genusnaam Coelodonta (=holtandig), verwijst naar de vorm van de kiezen. De hoge richels van de bovenkaakskiezen omsluiten een centrale holte. Het kiezenpatroon duidt erop dat de wolharige neushoorn een echte grazer is geweest. Ook de vorm van de schedel geeft dit aan. De hoek van het voorhoofd en het achterhoofd is kleiner dan die bij de bladetende (browsers) neushoorns, zoals de Etruskische neushoorn. Dat betekent dat de kop van het dier naar beneden gericht is geweest, zodat gemakkelijk laag bij de grond het voedsel vergaard kon worden. De schedel wordt verder gekenmerkt door een geheel verbeend neustussenschot. Wolharige neushoorns hadden twee hoorns, waarvan de voorste (nasale) hoorn reusachtige afmetingen kon bereiken. De langste, ooit gevonden heeft een lengte van maar liefst 129,5 cm. De hoorn op het voorhoofd, de frontale hoorn, was een stuk korter. Het skelet van de wolharige neushoorn gedrongen gebouwd. De korte ledematen worden gezien als een aanpassing aan de kou. De gedrongen bouw maakte het gemakkelijker om warm te blijven.


De wolharige neushoorn had tijdens het Laat Pleistoceen een zeer grote verspreiding, van de Britse Eilanden in het westen tot en met het uiterste noordoosten van Azië. Terwijl in noordoost Siberië wel overblijfselen zijn gevonden van deze neushoorn, heeft hij nooit de oversteek naar Alaska gemaakt. Men gaat er van uit dat grote delen van het uiterste noordoosten van Siberië tijdens het Laat Pleistoceen bedekt zijn geweest met harde lagen bevroren sneeuw die een uitbreiding van de wolharige neushoorn naar Noord-Amerika heeft verhinderd (o.a. Ermolova, 1978, Boeskorov, 2001).


Net als bij de mammoet weten we door rotstekeningen en Siberische permafrostvondsten heel goed hoe de wolharige neushoorn eruit gezien heeft. Grotschilderingen van dit dier zijn onder andere gevonden bij Rouffignac (Frankrijk). De belangrijkste permafrostvondst dateert van 1972. Toen werd een kadaver gevonden bij graafwerkzaamheden voor een kelder te Churapachi, een klein dorp aan de Lena-Omg rivier (Lazarev, 1977). Waarschijnlijk was het de mummie van een vrouwtje, gezien de morfologie van het bekken en de relatief kleine hoorns. Het fossiel is zo belangrijk, omdat het een van de weinige vondsten is waarbij de hoorns en de kop aanwezig zijn. Tot die tijd betwijfelde men, of wolharige neushoorns wel zijdelings afgeplatte hoorns hadden, zoals gesuggereerd werd door losse vondsten. Omdat geen enkele van de recente neushoorns dergelijke hoorns heeft, werd wel aangenomen dat de afplatting slechts een gevolg was het fossilisatieproces. De permafrostneushoorn van Churapachi gaf uitsluitsel. De nasale hoorn is bijna 130 cm lang en zijdelings sterk afgeplat. De korte frontale hoorn is aan de basis ovaalrond en conisch van vorm. Naast de hoorns zijn delen van de vacht, spieren en de nagels bewaard gebleven. Deze zijn te zien in het museum van de Russische Akademie van Wetenschappen in Yakutsk (Yakutia, Rusland).

Van de wolharige neushoorn hebben we ook twee natuurlijke mummies. Deze zeer spectaculaire vondsten werden gedaan in 1907 en 1929 in Starunia in het westen van de Oekraïne. In een mijn werd daar ozoceriet, een minerale was, gewonnen. Deze was werd gewonnen uit aderen in Miocene zanden die waren verzadigd met ruwe olie en zout. Olie en zout waren doorgesijpeld naar Pleistocene afzettingen. De karkassen van twee neushoorns waren als het ware gepekeld en omgeven door ozoceriet, waardoor ze zeer goed bewaard waren gebleven (Kowalski et al., 1997).

Wolharige neushoorn.
Door de vondsten uit de permafrost en de mummies van Starunia weten we dat de wolharige neushoorn een dikke wollige vacht had die sterk overeenkomt met de beharing van de wolharige mammoet. De bovenlip was breed, vergelijkbaar met die van de recente witte neushoorn (Ceratotherium) in Afrika. Bijzonder zijn de vondsten van de keratine hoorns van de wolharige neushoorn. Vaak zijn de nasale hoorns aan de voorzijde kaarsrecht. Dit werd veroorzaakt doordat de wolharige neushoorn deze hoorn gebruikte als een soort veger, waardoor de keratine hoorn makkelijk kon afslijten. De wolharige neushoorn had een schofthoogte van ruim 150 cm en was meer dan drie meter lang. Mannelijke dieren waren doorgaans groter dan vrouwelijke dieren en droegen grotere hoorns. Waarschijnlijk werden deze gebruikt in de bronstijdgevechten. Garutt (1997) beschreef beschadigingen aan botten, die erop duiden dat deze gevechten er hevig aan toe konden gaan.  
 
De vele skeletresten, rotstekeningen en vondsten van weke delen maken de wolharige neushoorn een van de beste bekende bewoners van de mammoetsteppe. Afgezien daarvan is het met zijn dikke vacht en lange hoorn ook een uitgestorven soort die sterk tot de verbeelding spreekt bij het grote publiek. Daarom leent de soort zich dan ook uitstekend voor het maken van een driedimensionale reconstructie. Een dergelijke, zeer natuurgetrouwe reconstructie werd in 2001 gemaakt door de heer Remie Bakker uit Rotterdam voor het Natuurcentrum Ecomare op Texel, waar dit levensgrote model van een wolharige neushoorn nu te bewonderen is (Mol & De Vos, 2001).

Referenties

  • Badoux, D. 1964 A mandible of the woolly rhinoceros, Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1803), from the Wieringermeer, Netherlands.- Säugetierkundliche Mitteillungen 14 (3): 212-214.
  • Boeskorov, G. 2001 Woolly rhino (Coelodonta antiquitatis) distribution in Northeast Asia. - Deinsea 8: 15-20.
  • Ermolova, N.M. 1978 Theriofauna of the Angara river basin in the Late Anthropogene.- Publishinghouse "Nauka", Novosibirsk: 1 - 220.
  • Garutt, N. 1997 Traumatic skull damages in the woolly rhinoceros Coelodonta antiquitatis Blumenbach, 1799. - Cranium 14 (1): 37-46.
  • Gerth, H. 1923 Neue Funde von Rhinoceros antiquitatis Blumenb. in der Maasmündung.- Verhandelingen van het Geologisch Mijnbouwkundig Genootschap 7: 99-105.
  • Kolfschoten, T. van 1989a De Pleistocene neushoorns van Nederland.- Cranium 6 (2): 19-32.
  • Kolfschoten, T. van 1990a The evolution of the mammal fauna in the Netherlands and the Middle Rhine Area (Western Germany) during the Late Middle Pleistocene.- Mededelingen Rijks Geologische Dienst 43 (3): 1-69.
  • Kowalski, K., J. de Vos & D. Mol 1997 De wolharige neushoorn, Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799): De mummies van Starnia. - Cranium 14 (2): 102-108.
  • Lazarev, P.A. 1977 New find of woolly rhinoceros skeleton in Yakutia. In: Proceedings of the Zoological Institute, Leningrad. Publishinghouse "Nauka", Leningrad 63, 281 - 285.
  • Mol, D. & J. de Vos 2001 Ontmoeting met de wolharige neushoorn, een bewoner van de mammoet-steppe. -Grondboor & Hamer 55 (4): 2-10.
  • Roding, G.M. 1953 Nieuwe vondsten van fossiele zoogdieren in Twente.- Publicaties van de Nederlandse Geologiche Vereniging 13: 241-247.
  • Roding, G.M. 1954 Fossiele zoogdieren in de Zwolse verzameling.- Lutra 1 (7): 64-67 
    N.B. Dit is dus de Lutra die bestaat uit de samengevoegde Mededelingen VVZ!
  • Roding, G.M. 1954 Een reconstructie op ware grootte van de wolharige neushoorn (Coelodonta antiquitatis BLUMENBACH).- De Levende Natuur 57: 51-54.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Canis lupus Linnaeus, 1758
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Castor fiber Linnaeus, 1758
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Equus major Boule, 1927
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gewone mol uit het Pleistoceen
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena brevirostris Aymard, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus primigenius
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus scrofa Linnaeus, 1758
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen