Bij een walvishaai denk je misschien aan de Grote Oceaan. Tonijn klinkt Atlantisch. Maar lopende mosdiertjes? Of een fraai koraal met de naam Flabellum? Wat te denken van een kegelslak? Al deze dieren en nog veel meer leefden in de subtropische Miocene zee die Nederland zo'n zestien miljoen jaar geleden bedekte en waarvan de fossielen nog terug te vinden zijn in de omgeving van Winterswijk.
Het Vroeg- en vooral het Midden-Mioceen vormden een warm intermezzo in een mondiaal afkoelend klimaat. Tijdens deze periodes heerste er tot op gematigde breedtes vrij warme omstandigheden. Met de botsing van Afrika op Europa en India op Azië sloot de Tethyszee definitief en kregen gebergtes van de Alpen tot aan de Himalaya hun huidige vorm. Australië en Antarctica raakten gescheiden. In het Laat-Mioceen werd het wereldwijd kouder en raakte de Zuidpool meer en meer bedekt door gletsjers. In het Mioceen werden graslanden steeds belangrijker en in navolging daarvan kwamen grazende dieren zoals paarden op. Planten- en dierenleven was divers en in ontwikkeling.
Nederland lag min of meer op de huidige plek, aan de westrand van het Euraziatische continent en aan de zuidrand van het Noordzeegebied. De Noordzee leek in het Mioceen al redelijk op de huidige Noordzee. De verbinding van de Noordzee met de Atlantische Oceaan, het Kanaal, bestond een groot deel van de tijd niet.
De overgang van het Oligoceen en het Mioceen werd opnieuw gekenmerkt door een afwisseling van transgressie en regressie (het voortdurend veroveren van het land door de zee en het zich terugtrekken van de zee). Aanvankelijk behoorde een groot deel van Zuidoost-Nederland tot een kustvlakte. Nog in het Vroeg-Mioceen heroverde de zee ons land. De kustlijn liep langs Antwerpen via onze zuid- en oostgrens tot in Denemarken. Alleen het zuiden van Zuid-Limburg lag permanent boven water. Vanaf het Midden-Mioceen werd de oostkant van de Noordzee onderdeel van een enorm deltasysteem van de Eridanosrivier, dat bijna heel Noord-Europa tot aan Rusland toe omvatte. Aan de zuidkant van de Noordzee mondden in die periode geen grotere rivieren uit. Door het ontbreken van riviersedimenten was de zee in Nederland behoorlijk helder.
In België zijn in Laat-Mioceenafzettingen flinke getijdenzandbanken te vinden. Deze wijzen op grote getijdenverschillen in de zuidelijke Noordzee, te vergelijken met die van vandaag. De diversiteit van het leven in zee nam in de loop van het Mioceen af. Vooral diergroepen die zich thuisvoelden in tropische omstandigheden, zoals kegelslakken (Conus), verdwenen uit onze omgeving. Limburg lag op de westrand van een enorm bruinkoolmoeras dat zich in het aangrenzende Nederrijngebied ontwikkelde. In dit subtropisch laaglandmoeras leefde een veelheid aan watervogels, maar ook herten, tapirs en gazelles. Rijn en Maas bestonden al, maar stroomden nog niet door Nederland.
Tijdens het Vroeg- en vooral Midden-Mioceen was het wereldwijd redelijk warm. De overgang van het Oligoceen naar het Mioceen wordt gekenmerkt door een korte koele klimaatdip. Met name de wintertemperaturen waren relatief laag: het gemiddelde van de koudste maand lag rond 6 °C. Nu is dat ongeveer 3 °C.
De warme periode in het Mioceen, ongeveer tussen 16,5 en 15 miljoen jaar, is het Midden-Mioceenklimaatoptimum. Erna zette de mondiale afkoeling zich voort. Tijdens het Midden-Mioceenklimaatoptimum lagen de wintertemperaturen gemiddeld boven de 10 °C en de jaargemiddelden rond de 18 °C, te vergelijken met het huidige klimaat in Portugal. In het Laat-Mioceen zakte het jaargemiddelde terug naar zo'n 15 °C en de wintertemperaturen naar zo'n 5 °C. Het klimaat in Nederland tijdens het Mioceen was over het algemeen vrij vochtig.
In Zuidoost-Nederland en aangrenzend Duitsland ontwikkelden zich subtropische moerassen, waarin onder meer coniferen zoals kustmammoetbomen (Taxodium), dennen en sparren voorkwamen. Het voorkomen van kustmammoetbomen wijst op een hoge luchtvochtigheid. De moerassen bestonden vermoedelijk uit een mozaïek van bossen en bosjes afgewisseld met open water. Zoogdieren die in de moerassen leefden zijn uit ons land onlangs bekend geworden. Zo heeft de vindplaats Langenboom in Noord-Brabant, waar zanden uit het Mioceen gebaggerd worden, een kies van een tapir opgeleverd. Een veertigtal kilometers verderop, bij Liessel, zijn kiezen van Borsons mammoet omhooggekomen. Uit vondsten die in Duitsland zijn gedaan weten we dat er ook allerlei hertachtigen in de miocene bossen gedijden. Er zijn ook resten van vliegende eekhoorns aangetroffen, die erop duiden dat de bossen vrij dicht moeten zijn geweest. Vliegende eekhoorns verplaatsen zich namelijk zwevend van boom naar boom, dus de bomen moeten niet al te ver uiteen hebben gestaan.
In zee leefden een zeer diverse, bijna tropisch aandoende schelpen- en slakkenfauna. Hierin kropen mooie grote roofslakken (Chicoreus) en liepen mosdiertjes (Cupuladria) rond. De visfauna was divers. We vinden weliswaar vooral de goed gefossiliseerde tanden van haaien terug, maar er waren ook veel soorten kleinere haringachtigen algemeen. Van reuzenhaaien (Cetorhinus) worden soms fossiele kieuwaanhangsels gevonden. Daarnaast kwamen er walvissen en dolfijnen voor. Zeekoeien, slome grazers die we vandaag de dag alleen in tropische wateren vinden, waren er ook, getuige een skelet dat werd opgegraven bij Eibergen.
Het merendeel van de Miocene afzettingen behoort tot de mariene Formatie van Breda. Deze formatie kan lokaal tot zeshonderd meter dik zijn en wordt gedomineerd door groene glauconietzanden en donkere kleiige zanden. In het zuidoosten van Nederland, rond het Peelgebied, gaan de mariene afzettingen over in continentale afzettingen die behoren tot de Vroeg- en Midden-Miocene Formaties van Ville en Inden en de basis van de Kiezeloöliet Formatie, die het Laat-Mioceen en het Plioceen omvatten. Deze formaties bestaan uit zanden (onder andere zilverzand) en conglomeraten die zijn afgezet door rivieren en in kustzones. De Formaties van Inden en Ville bevatten flinke bruinkoollagen, die net over de grens in Duitsland in reusachtige groeves worden gewonnen. Bruinkoollagen in dat gebied zijn tot honderd meter dik.
Miocene afzettingen komen verspreid voor nabij of aan het oppervlak in Twente, de Achterhoek en in noordelijk Zuid-Limburg. Vooral de Mioceenafzettingen uit de omgeving van Winterswijk zijn bekend bij fossielenverzamelaars, met name vanwege de extreem fossielrijke Laag van Miste. Deze laag, die enkele meters onder het oppervlak ligt, bevat een zeer rijke fauna, met zo'n zeshonderd soorten schelpen en slakken.
Schelphoudende lagen zijn ook op enkele plekken in de bodems van enkele beken bij Winterswijk terug te vinden. In het begin van de twintigste eeuw werden Miocene kleien en zanden onder meer gewonnen in groeves rond Eibergen, iets ten noorden van Winterswijk. Hier zijn onder andere walvisresten gevonden. In noordelijk Zuid-Limburg zijn met name de continentale afzettingen rond de Heerlerheide erg opvallend. Het gaat hier om spierwitte zilverzanden en een enkele bruinkoollaag. Bij Elsloo, aan de Maas, zijn in in de vorige eeuw ook haaientanden gevonden.
In vijf groeven tussen Heerlen en Brunssum in Zuid-Limburg wordt Mioceen zilverzand van het Heksenberg Laagpakket gewonnen voor de fabricage van glas en toepassingen in de chemische industrie. In het verleden werd in die omgeving ook op kleine schaal bruinkool gewonnen. De Bredaformatie is in Zuid-Nederland een belangrijke leverancier van drinkwater.
- Frank Wesselingh, Lars van den Hoek Ostende en Han van Konijnenburg, Naturalis