Geologie van Nederland
is een initiatief van

Oligoceen

23 - 33,9 miljoen jaar geleden

Zo'n dertig miljoen jaar geleden bedekte de ongeveer honderd meter diepe Rupelzee grote delen van ons land. In de donkere diepten zwommen haaien en andere vissen, maar ook inktvissen. Op de modderige bodem kropen krabben rond en een enkele slak. In het water zweefden planktonwolken. Zo plots als de sombere, diepe zee was verschenen, zo plots veranderde hij in een ondiepe randzee met een soortenrijk zeeleven. Welkom in het Oligoceen, een kortdurende, maar afwisselende periode.

De wereld van het Oligoceen

In het Oligoceen was de Zuidpool deels bedekt met gletsjers. Het werd steeds kouder. Tropische begroeiing verdween grotendeels van gematigde breedtes en uitgestrekte graslanden begonnen te ontstaan. De Atlantische Oceaan opende zich meer en meer, terwijl de tropische Tethyszee door de voortgaande noordwaartse beweging van Afrika en India steeds verder in de verdrukking kwam. De Alpiene gebergteketens, waartoe ook de Himalaya wordt gerekend, kregen steeds meer vorm.

Waar lag Nederland op de wereldbol?

In het Oligoceen lag Nederland ter hoogte van het huidige Frankrijk, op de westrand van het Euraziatische continent en aan de zuidrand van de Noordzee, die tijdelijk via smalle zeestraten in het huidige Duitsland was verbonden met de voorloper van de Middellandse Zee en met zeeën die destijds in Oost-Europa lagen.

Nederland in het Oligoceen

Vlak voor het begin van het Oligoceen, in de laatste fase van het Eoceen, begon het hele Noordzeebekken, waar Nederland onderdeel van is, te dalen en raakte ons land overspoeld door de zee. Eerst was er nog een ondiepe subtropische kustzone, maar al gauw was Nederland bijna helemaal bedekt door een ongeveer honderd meter diepe zee. Op de bodem van deze Rupelzee was weinig zuurstof en de fauna had bij tijd en wijle daarmee een bijna oceanisch karakter. In het water zweefden grote wolken kreeftjes en ander plankton.

 

Tegelijk lag de zuidelijke kust, met lagunes en riviervlaktes, over Zuidoost-Nederland en aangrenzende gebieden. De Rupelzee strekte zich uit van onze omgeving tot in Polen. Binnen enkele miljoenen jaren werd een stevig kleipakket afgezet, dat nu nog in het overgrote deel van de Nederlandse ondergrond aanwezig is. Zo snel als de zee kwam verdween hij ook weer, om plaats te maken voor laagland en ondiepe kustzones. Uitgebreide kustmoerassen begonnen tot ontwikkeling te komen.

Klimaat

Vroeg in het Oligoceen was het vermoedelijk iets warmer dan vandaag de dag in de omgeving van Nederland. Het voorkomen van bepaalde slakkengroepen als Cerithium-achtigen in lagunes wijst op het ontbreken van koude winters. De overgang van het Vroeg- naar het Laat-Oligoceen (rond 27 miljoen jaar geleden) is gebaseerd op een wereldwijde, plotselinge snelle afkoeling. In het Laat-Oligoceen begon het weer warmer te worden. De temperaturen waren gemiddeld hoger dan tegenwoordig bij ons.

Leven

In de ondiepe zee die op de grens van het Eoceen en Oligoceen over Zuid-Nederland lag, leefden honderden soorten weekdieren (slakken en tweekleppigen). Het Belgische achterland was deels begroeid met bos. Er verschenen nieuwe soorten zoogdieren, die hun oorsprong hadden in Azië. Hieronder waren neushoorns, hamsters en bevers. Veel inheemse Europese diergroepen die al op hun retour waren stierven snel daarna uit; de oorzaak hiervan is onduidelijk, maar mogelijk is er een verband met de komst van de nieuwkomers. Voorbeelden van nieuwkomers zijn de Europese oerpaardjes (Paleaeotheriidae) en aapjes (Adapidae).

 

De mariene fauna was vroeg in het Oligoceen arm aan soorten: op de bodem van de Rupelzee leefden grote krabben, kleinere tweekleppigen en slakken en een enkele worm. In het water zwommen grote haaien en andere vissen alsook Nautilus-achtige inktvissen rond. Het plankton bestond uit vleugelslakken (pteropoden), eencelligen en een diverse kreeftjesfauna. Fossielen uit het Vroeg-Oligoceen zijn gevonden in groeves en bij de aanleg van wegen in Oost-Gelderland, Zuid-Limburg en aangrenzend Belgisch Limburg.

 

In het Laat-Oligoceen werd het mariene dierenleven soortenrijker. Deze rijkdom was vooral te danken aan het ontstaan van nieuwe soorten die uitsluitend in het Noordzeegebied hebben geleefd. Net over de grens in Duitsland ontwikkelden zich veenmoerassen, die we nu in de ondergrond terugvinden als bruinkool.

Afzettingen

Oligocene afzettingen maken deel uit van drie formaties. Van oud naar jong zijn dat de Formatie van Tongeren, de Formatie van Rupel en de Formatie van Veldhoven. Deze formaties vormen samen de Midden-Noordzee Groep.

 

De Formatie van Tongeren kennen we vooral uit de ondergrond van de zuidelijke helft van Nederland en van ontsluitingen in Zuid-Limburg. Deze formatie vertegenwoordigt de kustzone en het ondiepe stadium van een steeds dieper wordende zee, op de grens van het Eoceen en het Oligoceen.

 

Tijdens het diepste stadium van deze zee werd een tot tweehonderdvijftig meter dik kleipakket afgezet, dat onder vrijwel heel Nederland voorkomt: de Formatie van Rupel. Hierin zijn subtiele opeenvolgingen van meer of minder kalkhoudende kleilagen en lagen met enorme kalkknollen, de zogenaamde septariën, te vinden. De bovenlaag van de Formatie van Rupel is bijna overal verdwenen door erosie. Dat geldt ook voor de zanden en kleien van de Laat-Oligocene Formatie van Veldhoven, die mogelijk grote delen van hebben Nederland bedekt, maar later op veel plaatsen geërodeerd zijn. In de Roerdalslenk in Zuidoost-Nederland zijn tot vierhonderd meter dikke pakketten van de Formatie van Veldhoven in de ondergrond aanwezig.

Wat zien we aan het oppervlak?

In Twente zijn op verschillende plaatsen kleien van de Formatie van Rupel omhooggestuwd door gletsjers uit de voorlaatste ijstijd. Op de Kuipersberg bij Denekamp zijn deze kleien ontsloten. Ook in de omgeving van Winterswijk komen Rupelkleien aan het oppervlak. In Zuid-Limburg komen fossielhoudende zanden en kleien uit het Vroeg-Oligoceen aan het oppervlak in de hellingbossen bij Bunde en aan de noordrand van het Geuldal. Vroeg-Oligocene kleien zijn nauwelijks waterdoorlatend. Op de plaatsen waar ze onder de bosbodem liggen ontspringen dan ook de nodige beken. Oligocene zanden zijn te zien in de ENCI-groeve bij Maastricht. Grote geïsoleerde zandsteenbrokken in het Vijlenerbos bij Vaals zijn mogelijk ook van Oligocene ouderdom.

Delfstoffen

Groeve De Vlijt bij Winterswijk is de enige groeve waarin nog klei voor keramische toepassingen en baksteen-/dakpanfabricage wordt gewonnen. In de Rupelstreek, net ten zuiden van Antwerpen in België, lagen tot voor kort vele grote groeves in dezelfde Rupelklei, die ook daar werd afgegraven voor de productie van bakstenen en dakpannen.

 

Frank Wesselingh en Lars van den Hoek Ostende, Naturalis