Over de bodem van de kreek zwemmen roggen; ze lijken haast te zweven. Op de oevers groeit mangrove. De grote gebogen wortels zijn begroeid met oesters. Achter de mangrove staan palmen. Het zou in het Eoceen voor de laatste keer tropisch zijn in Nederland.
In het Vroeg- en Midden-Eoceen was het klimaat op aarde warm: het was een broeikastijd. Tot ver van de evenaar heersten tropische omstandigheden en zelfs op de Noordpool was het warmer dan vandaag bij ons. In het Laat-Eoceen zette echter een langzame afkoeling in. Aan het einde van het tijdvak vormden zich ijskappen op de Zuidpool, al waren ze nog niet zo omvangrijk als nu. Dit was de opmaat van een geleidelijke afkoeling die uiteindelijk uitmondde in de ijstijden van het Pleistoceen.
Onder invloed van het warme klimaat ontwikkelden zich in de loop van het Eoceen nieuwe plantengroepen. Dit leidde tot het ontstaan van nieuwe habitats, zoals open vlakten. Deze ontwikkeling bood kansen voor nieuwe diergroepen. Een van de nieuwe plantengroepen die ontstonden waren grassen en in reactie daarop ontstonden grazende kuddedieren, zoals paarden en runderen. Tijdens het Eoceen ontstonden veel nieuwe plant- en diersoorten.
In de verdeling van land en zee vonden ook belangrijke gebeurtenissen plaats. Australië en Antarctica scheidden zich van elkaar, Afrika dreef naar het noorden en India naderde het Aziatische continent. Gebergteketens van de Alpen in het westen tot de Himalaya in het oosten begonnen te ontstaan. Tegelijkertijd verdwenen op veel plaatsen de tropische bossen en ontstonden de reeds genoemde grasvlaktes. De noordoosttak van de Atlantische Oceaan ging verder open, Europa en Amerika dreven steeds verder uiteen. Europa was tropisch, op bepaalde plaatsen lag er regenwoud, op andere plaatsen palmbossen, mangroves en riffen. Vooral in Zuidwest-Europa was de grootste concentratie aan soorten in zee te vinden en er kwamen veel riffen voor.
In het Eoceen lag Nederland iets ten zuiden van de huidige positie en op de westrand van het Euraziatische continent.
In het Vroeg-Eoceen was Nederland grotendeels bedekt door zee, alleen Limburg was vasteland. De zeebodem was op veel plaatsen vrij diep (mogelijk zo'n 200 meter) en er werden kleipakketten afgezet. Onder deze kleipakketten vinden we vulkanische assen die afkomstig zijn van vulkanen die tijdens het begin van het Eoceen actief waren in het Deense Noordzeegebied.
In het Midden-Eoceen lag Nederland nog steeds vrijwel geheel onder water, maar de zee trok zich al spoedig steeds meer in noordelijke richting terug. Omdat de zee continu in beweging was, werd Zuid-Nederland afwisselend overspoeld. De kust was begroeid met mangrove en in zee vormden zich nummulietenbanken, opgebouwd uit centimetergrote eencellige kalkorganismen. In het Laat-Eoceen zijn de directe zeeverbindingen tussen de Noordzee en de Franse Atlantische kust verdwenen.
Nederland lag in een tropische klimaatszone, wat blijkt uit het voorkomen van fossielen van onder meer mangroves, koralen en palmen in onze ondergrond of in de ons omringende landen. Vermoedelijk is het ook vrij vochtig geweest. In het Laat-Eoceen koelde het enigszins af.
Tijdens het Vroeg- en Midden-Eoceen hebben in de kustzone, die deels over Zuid-Nederland liep, mangrovebossen gemengd met Nypa-palmen, aan de landzijde geflankeerd door mangrovevarens (Acrostychum). Mangroveresten kennen we niet uit de Nederlandse ondergrond, maar wel uit bijvoorbeeld België en Zuid-Engeland. Er zijn bij ons wel oesters gevonden met duidelijke afdrukken van de mangrovewortels waaraan ze waren vastgehecht. In Duitsland en Engeland ontwikkelden zich uitbundige tropische bossen met daarin onder meer plankwortelbomen (Dipterocarpaceae), palmen, theestruiken (Theaceae) en tulpenboomachtige bloemplanten (Magnolia).
Op grond van fossielvondsten net over de grens in Vlaanderen kunnen we opmaken dat de zee in het Vroeg- en vooral Midden-Eoceen een grote diversiteit aan leven herbergde. Een rijke visfauna en een grote variatie aan tropische schelpen en slakken zijn gevonden. In de kustzones kwamen ook grote hoeveelheden nummulieten voor, die net als koralen in warm ondiep zeewater leefden. De nummulieten vormden stevige kalkbanken voor de kust.
Het opgevulde kratermeer van Messel bij Darmstadt in Duitsland vertelt ons behalve over het waterleven ook veel over de bewoners van het tropisch regenwoud. Deze dieren zijn na hun dood op de bodem van het meer gefossiliseerd. Van veel soorten hadden we niet verwacht ze in Europa aan te treffen, zoals miereneters en schubdieren. Ook klommen er de eerste knaagdieren rond en voorouders van het paard, niet groter dan een hond, liepen over de bosbodem.
In de loop van het Eoceen is het klimaat koeler geworden. De vegetatie in onze omgeving werd minder divers en paste zich langzaam aan iets koudere omstandigheden aan. Mangroves bleven toch nog aanwezig in de kustzone en in de kustvlaktes en laaglanden ontwikkelden zich moerassen met daarin onder meer waterlelies.
Eocene zanden en kleien in de Nederlandse ondergrond worden tot de Formatie van Dongen gerekend, die tot de Onder-Noordzee Groep behoort. Deze formatie is tot zeshonderd meter dik. Kustafzettingen uit het eind van het Eoceen in Zuid-Nederland worden tot de Formatie van Rupel gerekend (zie Oligoceen). De Dongen Formatie is in grote delen van de Nederlandse ondergrond aanwezig. Deze formatie is opgebouwd uit verschillende lagen. Tufhoudende zanden (Basale Zandlaagpakket) wisselen af met klei (Ieperlaagpakket), die in een vrij diepe zee is afgezet. In dezelfde Formatie van Dongen vinden we ook zandlagen die in ondieper water, dichter bij de kust, zijn afgezet (het Brussellaagpakket). Ten slotte is er ook klei te vinden, die in ondiepe zee is afgezet (Asse Laagpakket).
Van het Eoceen zien we bar weinig terug aan het oppervlak. Ten noorden van Losser, in het oostelijke puntje van Overijssel, liggen opgestuwde Eocene kleien die voorheen werden gewonnen in kleigroeve De Osse. Deze kleien bevatten Laat-Eocene schelpen, koraaltjes en haaientanden. Haaientanden, schelpen en koralen uit het Eoceen zijn ook bekend van stranden in Zeeland. Met name op het strand van Cadzand-Bad, in Zeeuws-Vlaanderen, zijn dergelijke fossielen te vinden. Ze stammen uit het Vroeg- en vooral Midden-Eoceen. Waarschijnlijk zijn ze aangevoerd met rivieren zoals de Oer-Schelde, uit Eocene afzettingen op de Noordzeebodem en in het Vlaamse achterland.
In groeve De Osse, bij Losser, werd vroeger Eocene klei gewonnen voor de fabricage van onder meer bakstenen en dakpannen.
- Frank Wesselingh, Lars van den Hoek Ostende en Han van Konijnenburg, Naturalis