Geologie van Nederland
is een initiatief van

Midden-Pleistoceen

126.000 - 781.000 jaar geleden

Aan de oever van een rivierkreek waarin nijlpaarden ronddobberen hebben jagers een neushoorn geveld. Deze mensen zien er al vrij modern uit, maar vertonen ook nog kenmerken van oermensen. Een kort warm intermezzo; bitterkoude ijstijden staan voor de deur.

De wereld van het Midden-Pleistoceen

Het Midden-Pleistoceen is een ijstijdwereld. Gemiddeld elke honderdduizend jaar trad er een nieuwe ijstijd (glaciaal) op, waarin de ijsbedekking rond de polen en in gebergtes spectaculair toenam. De ijstijden eindigden in een kortdurende warme tussenijstijd (interglaciaal), waarin het klimaat leek op dat van nu. Tijdens ijstijden werd veel zeewater opgeslagen in de ijskappen, waardoor de zeespiegel wereldwijd tientallen meters tot meer dan honderd meter daalden. Vooral de laatste ijstijd van het Midden-Pleistoceen, het Saalien, was zeer koud.

 

Ondanks de enorme klimaatschommelingen vonden er geen uitzonderlijk grote uitstervingsgolven plaats. Wel verdwenen er veel grote zoogdiersoorten op de grens van het Vroeg- en Midden-Pleistoceen, in een periode dat de ijstijden veel langer gingen duren en vooral ook kouder werden. Vroege voorlopers van de moderne mens bevolkten Afrika en Eurazië.

Waar lag Nederland op de wereldbol?

Nederland ligt aan de westrand van het Euraziatische continent en aan de zuidrand van de Noordzee, op de plek waar het nu ligt.

Nederland in het Midden-Pleistoceen

Saalien.

Nederland was in het Midden-Pleistoceen, evenals in het Vroeg-Pleistoceen, vooral een rivierenland. Tot twee keer toe bereikten Scandinavische gletsjers ons land. Tijdens de maximale uitbreiding in het Saalien, zo'n 150.000 jaar geleden, kwam het ijs tot aan de lijn Haarlem-Nijmegen en werden de stuwwallen als de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug gevormd. In een eerdere ijstijd, het Elsterien(zo'n 430.000 jaar geleden), had het landijs al eens Noord-Nederland bereikt. Tijdens de ijstijden heersten er meestal steppeachtige omstandigheden. Het land was koud, kaal en winderig, maar toch vol leven. Mogelijk hebben in West-Nederland enkele malen grote smeltwatermeren gelegen. De enorme zeespiegelschommelingen, die samenhingen met het vastleggen van zeewater in de polaire ijskappen, zorgden ervoor dat Nederland afwisselend aan de kust (in de tussenijstijden) of ver van zee (tijdens ijstijden) lag.

 

Cromerien.

De kustzone van de ondiepe Noordzee lag in tussenijstijden rond de huidige kust of net iets ten westen ervan. Engeland was de hele periode verbonden met het vasteland van Europa. Tijdens de tussenijstijden stonden in Nederland loofbossen met onder meer hazelaar en eik. De fauna was divers, met soorten als bosolifanten, nijlpaarden, neushoorns, herten en everzwijnen. In een van de eerste tussenijstijden van het Midden-Pleistoceen kwamen er vroege mensen (Homo erectus) voor langs de zuidelijke Noordzee, zoals blijkt uit opgravingen bij het plaatsje Pakefield, aan de oostkust van Engeland. De oudste sporen van menselijke aanwezigheid in Nederland, in de vorm van primitieve stenen werktuigen, zijn opgegraven in rivierafzettingen in groeve Belvédère bij Maastricht en zijn zo'n 330.000 jaar oud. In het Midden-Pleistoceen verdween het Eridanosrivierensysteem en lag Nederland helemaal in het stroomgebied van Rijn en Maas.

Klimaat

Tijdens de ijstijden was het meestal vrij droog, tijdens de tussenijstijden vochtig. Verschillende tussenijstijden zijn iets warmer geweest dan het tegenwoordig is. Ruim zeshonderdduizend jaar geleden vond de eerste zeer koude ijstijd plaats (tijdens het Cromerien-complex), maar het landijs reikte toen nog niet tot aan Nederland. Dat gebeurde wel in het Elsterien, zo'n 430.000 jaar geleden, toen de Scandinavische gletsjers tot aan de lijn Den Helder-Assen kwamen.

 

Tussen 430.000 en 150.000 jaar geleden hadden de Scandinavische gletsjers hun maximale uitbreiding en drongen ze ook in ons land door, tot de lijn Haarlem-Utrecht-Nijmegen. Het was echter niet doorlopend koud. Tussentijds zijn er verschillende warmere periodes geweest. Zo was er rond vierhonderdduizend jaar geleden een warme fase die qua temperatuur en neerslag leek op het huidige klimaat. Het Belvédère interglaciaal (rond 330.000 jaar geleden) was zelfs nog warmer.

Leven

Tijdens de interglacialen van het Midden-Pleistoceen was Nederland bedekt met gemengd loof- en naaldbos. Op veel plekken groeide hoogveen. De vegetatie leek op wat we nu in ons land zien. Warmteminnende soorten als de gomboom (Eucommia) verdwenen aan het begin van het Midden-Pleistoceen. In het bos leefden bekende grote planteneters zoals edelhert en damhert naast exotische soorten zoals de bosolifant. In deze periode bewoonde de heidelbergmens (Homo heidelbergensis) ons land. Dit is de voorloper van de neanderthaler (H. neanderthalensis) en misschien ook van de moderne mens (H. sapiens). Er zijn werktuigen van de heidelbergmens gevonden en ook botten van dieren met slachtsporen.

 

Opvallende verschijningen in sommige van de interglacialen waren nijlpaard en waterbuffel, soorten die we niet direct met Europa associëren. De schelpdierfauna uit het zoete water bevatte verschillende soorten met een duidelijk Oost-Europees karakter, zoals de Donauneriet. Ook kwamen korfmossels veel voor. We weten vrij weinig van het zeeleven in het Midden-Pleistoceen, omdat de Noordzee niet totaan Nederland reikte. Hierdoor zijn er maar weinig fossielen van mariene organismen uit dit tijdvak gevonden. De spaarzame mollusken die we tegenkomen wijzen op een vrij soortenarme schelpenfauna die zich dicht bij de kust ophield. Een uitzondering is het Oostermeerinterglaciaal (zo'n 230.000 jaar geleden). Er kwam toen een warm-gematigde redelijk soortenrijke schelpenfauna voor.

 

Tijdens de ijstijden was Nederland vermoedelijk begroeid met dennenbossen en een steppeachtige vegetatie, waarin onder meer berken, grassen, zeggen en mossen voorkwamen. De zoogdierfauna verschilt enorm van die van het Vroeg-Pleistoceen: grazers waren gaan domineren. De vlakten werden onder meer bevolkt door de steppeneushoorn, steppemammoet, voorlopers van de huidige muskusossen en wisenten. In de kuddes waren grazers veilig. Veel roofdieren gingen daarom in groepen jagen. Ze werkten samen om een prooi uit te putten of van de kudde te isoleren. Typische groepjagers als hyena's en leeuwen zwierven over de vlakte en de coyoteachtige honden van het Vroeg-Pleistoceen evolueerden tot wolven.

Afzettingen

Tijdens het Midden-Pleistoceen bepaalden vooral rivieren en in mindere mate gletsjers het Nederlandse landschap. Tot aan de vergletsjering tijdens het Elsterien, zo'n 430.000 jaar geleden, was de Eridanosrivier nog actief in het noorden van ons land. Rivierzanden en grinden van de Eridanos worden tot de Formatie van Appelscha gerekend. Na het Elsterien waren alleen nog de Rijn (Formatie van Urk en de Formatie van Sterksel) en Maas (Formatie van Beegden) actief, alsmede kleinere lokale rivieren en beken (Formatie van Stamproy).

 

Ten slotte werd tijdens perioden van maximale ijsuitbreiding een aantal kleinere Noord-Duitse rivieren voor het gletsjerfront naar het westen gedwongen en kwamen deze ook over Nederland te lopen. Midden-Pleistocene rivierafzettingen zijn in grote delen van de Nederlandse ondergrond en lokaal aan het oppervlak aanwezig. De laatste landijsuitbreiding zorgde voor het opstuwen van de rivierafzettingen in de stuwwallen van Midden-Nederland.

 

Tijdens de eerste landijsuitbreiding over Nederland (tijdens het Elsterien) werd er onder en voor de gletsjers al keileem afgezet. Deze worden samen met smeltwaterafzettingen tot de Formatie van Peelo gerekend. Tijdens de latere Saalienvergletsjeringen werd ook keileem afgezet die we tot de Formatie van Drente rekenen. Ondiepe zeeafzettingen kennen we uit de ondergrond van Zuidwest-Nederland en de Nederlandse Noordzee en worden over het algemeen aangeduid als de Egmondgronden Formatie. Overigens speelde tijdens het Midden-Pleistoceen de zee nauwelijks een rol in de vorming van Nederland.

Wat zien we aan het oppervlak?

Rivierafzettingen uit het Midden-Pleistoceen liggen op verschillende plaatsen aan de oppervlakte. In Limburg vinden we Midden-Pleistocene Maasterrassen die tot de Formatie van Beegden behoren. De terrassen bestaan hoofdzakelijk uit grind en kunnen tot vijftien meter dik zijn. In Centraal-Noord-Brabant liggen rivierzanden van de Formatie van Sterksel aan het oppervlak. Gestuwde rivierafzettingen uit het Midden-Pleistoceen komen zeer algemeen voor in de stuwwallen, zoals de Veluwe, het Montferland, het Rijk van Nijmegen en de Utrechtse Heuvelrug.

 

Glaciale afzettingen van de Formatie van Peelo komen op enkele plekken voor aan het oppervlak in Drenthe en aangrenzende delen van Groningen en Friesland. Het gaat hier om fijnkorrelige smeltwaterafzettingen, die vaak worden aangeduid als potklei. Glaciale afzettingen van de Formatie van Drente en daarmee samenhangende geofenomenen zoals de sandrs, stuwwallen en grondmorenen bepalen een groot deel van oppervlakte van Noordoost-, Oost- en Centraal-Nederland.

Delfstoffen

In rivierterrassen langs de Maas in Limburg is in het verleden grind gewonnen. De meestal grofkorrelige zanden in Midden-Nederland, afgezet in rivierafzettingen in de stuwwallen, zijn in het verleden op diverse plaatsen gewonnen voor bouwwerkzaamheden en productie van kalkzandsteen, dat gebruikt wordt voor de huizenbouw. In de Grebbeberg bij Rhenen waren verschillende zandgroeven in bedrijf waar dit grove zand werd gewonnen; de laatste groeve (Vogelenzang) is in 2001 gesloten. De potklei (Formatie van Peelo) uit het gebied rond Rooderwolde in Noord-Drente is in het verleden gebruikt voor het maken van potten.

 

- Frank Wesselingh, Naturalis