Een hete, droge woestijnwind blaast sluiers zand over een brede strandvlakte. Verschillende soorten reptielen scharrelen eroverheen. Hun pootafdrukken blijven achter in de slijmerige modder. De zee is helder en op de bodem groeien schitterende zeelelies en er zwemmen zeereptielen rond.
Op de overgang van het Perm naar het Trias vond de grootste uitstervingsgolf in de aardse geschiedenis plaats. Zo'n 95% van alle in zee levende soorten en ongeveer 70% van de soorten gewervelde landdieren stierf uit. Ook veel plantensoorten verdwenen. In het begin van het Trias herstelde het planten- en dierenleven zich weer langzaam. De eerste dinosauriërs ontstaan en de eerste moderne koralen en bedektzadige planten verschenen. Bijna alle continenten lagen nog steeds samengeklonterd in het supercontinent Pangea, maar deze landmassa begon geleidelijk uiteen te vallen. Tussen het Midden- en Laat-Trias vond alweer de volgende uitstervingsgolf plaats, die de weg vrijmaakte voor het opbloeien van de dinosauriërs in latere tjidperken.
Nederland lag nog steeds aan de oostkant van Pangea, dat begon open te breken in Laurazië en Gondwana. Ten zuidoosten van onze streken ontstond de Tethyszee, waarvan de noordkant zich tot Nederland begon uit te strekken. Nederland lag op ongeveer dertig graden noorderbreedte (ter hoogte van de huidige Sahara) en schoof steeds verder naar het noorden.
Tijdens het Trias lag Nederland op de rand van hogere gebieden in het zuiden, zoals het Londen-Brabantmassief, en het Noord-Europese Bekken, dat een voortzetting was van het Zechsteinbekken uit het Perm.
De Nederlandse Triasgeschiedenis valt in drie fasen uiteen. Tijdens het Vroeg-Trias ('Bontzandsteenfase') lagen er in Zuid-Nederland riviervlaktes die van tijd tot tijd volstroomden na zware neerslag in het heuvelige achterland. Ten noorden van Nederland lag een merensysteem, dat afhankelijk van de neerslag in grootte varieerde. Tijdens het Midden-Trias ('Muschelkalkfase') brak de zee door in het Noord-Europese Bekken vanuit de Tethyszee in het zuiden. De zuidkust van de ondiepe tropische Muschelkalkzee lag over Nederland. Woestijncondities heersten op het land en de kust moet er hebben uitgezien als die van de huidige Perzische Golf. Tijdens het Laat-Trias ('Keuperfase') trok de zee zich weer terug en raakte het bekken in toenemende mate onder invloed van riviersystemen die vanuit het zuiden, maar ook vanuit Scandinavië, richting Nederland stroomden.
Na de ijstijden en het uiterst droge continentale klimaat van het Perm werd het in het Trias warmer. Doordat het supercontinent Pangea uiteenviel, kwamen meer gebieden in kustzones te liggen. Hierdoor raakten vochtige klimaten meer verspreid over de wereld. Nederland vormde hierop een uitzondering. Ons land lag grotendeels in een woestijngordel en had dus een erg droog klimaat.
Na het massale uitsterven op de Perm-Triasgrens ontwikkelde zich op het land een pioniervegetatie met daarin onder meer wolfsklauwen (waaronder de sporenplant Isoetes). In de loop van het Trias kwamen zowel vrij droge als wat nattere perioden en biotopen voor, steeds met een bijbehorende vegetatie. Tijdens drogere periodes domineerden naaldbomen, cycaspalmen en zaadvarens. Tijdens nattere periodes was er sprake van struikgewas en open bos. Hierin groeiden onder meer naaldbomen, een tot twee meter hoge varens en langs het water paardenstaarten. Plantenresten uit het Trias kennen we vooral uit grondboringen in Noord- en Oost-Nederland, maar ook uit de Winterswijkse steengroeve.
Voor het dierenleven was het Trias een overgangsfase. Na het uitsterven van de zoogdierreptielen op de Perm-Triasgrens waren het de archosauriërs die het eerst opkwamen, totdat aan het eind van de Trias de dinosauriërs, de pterosauriërs en krokodillen als dominante groepen overbleven. Uit overgebleven zoogdierachtige reptielen ontstonden de eerste echte zoogdieren.
Reptielen keerden terug naar het water en verschillende vormen pasten zich aan een leven in zee aan. Bij Winterswijk vinden we hiervan een verscheidenheid aan voorbeelden. De bekendste is Nothosaurus, een vroege verwant van de plesiosauriërs.
De afzettingen van het Trias getuigen van het heersende woestijnklimaat. De Onder-Germaanse Trias Groep uit het Vroeg-Trias bestaat uit veelal rode continentale zandsteen en kleisteen die afgezet werden tijdens de 'Bontzandsteenfase'. Afzettingen van deze groep komen onder een groot deel van de Nederlandse ondergrond en de aangrenzende Noordzee voor.
De Boven-Germaanse Trias Groep uit het Vroeg- tot Laat-Trias bestaat uit een verscheidenheid van gesteenten, waaronder bontgekleurde zand- en kleisteen, kalken en evaporieten zoals het Rötsteenzout. De afzettingen vertegenwoordigen zowel zee als continentale milieus van de Muschelkalk- en Keuperfases. Het voorkomen van de Boven-Triasgroep beperkt zich tot verschillende noordwest-zuidoostlopende bekkens in de Nederlandse ondergrond.
Triasgesteenten komen in ons land aan het oppervlakte in een klein gebied ten oosten van Winterswijk. In de Winterswijkse steengroeve worden onder meer kalken van de Muschelkalk Formatie gewonnen, die tot de Boven-Germaanse Triasgroep behoort. In bepaalde lagen zijn schitterende loopsporen van reptielen te vinden, alsook skeletresten van mariene sauriërs (zoals Nothosaurus en Saurophargis). Ook worden er mineralen gevonden, waaronder pyriet en coelestien. Iets ten oosten van de steengroeve komen de rode zanden van de Röt Formatie aan de oppervlakte. Als de akkers versgeploegd zijn kun je er onder andere gipskristallen vinden.
Uit Triasafzettingen in de ondergrond van Nederland wordt onder meer steenzout gewonnen. Uit de Winterswijkse steengroeve haalt men kalksteen voor de productie van kunstmest. Vermalen dient de kalksteen ook als vulstof voor asfalt. Het kan dus zijn dat je in de auto over de resten van een meer dan tweehonderd miljoen jaar oud strand rijdt!
- Frank Wesselingh, Lars van den Hoek Ostende en Han van Konijnenburg, Naturalis