Geologie van Nederland
is een initiatief van

Devoon

359,2 - 416 miljoen jaar geleden

Een primitief maar divers zeeleven met onder andere koraalriffen. Zeeën gevuld met tal van vissoorten, waarvan vele nog tijdens het Devoon sneuvelen in een grote uitstervinggolf. Het leven maakt zich op voor de totale onderwerping van het land. Bericht uit het Devoon, een veelbewogen tijdvak in de geschiedenis van de aarde.

De wereld van het Devoon

Het Devoon is een relatief warme periode, waarin de continenten beginnen samen te klonteren tot twee supercontinenten: Gondwana en Euramerika. Dit leidde tot uitgebreide gebergtevorming, de zogenaamde Hercynische fase, die in het erop volgende Carboon zou leiden tot de vorming van het supercontinent Pangea. Het Devoon wordt ook wel het tijdperk van de vissen genoemd: de zeeën werden bevolkt door diverse groepen vissen. Eerst domineerden kaakloze vissen, maar in de loop van het Devoon begonnen de vissen met kaken te domineren.

 

Er waren ook uitgebreide en zeer diverse riffen, gedomineerd door koralen en armpotigen. In het Laat-Devoon, rond 374 miljoen jaar geleden, waren het met name deze riffen die sterk te lijden hadden van een van de grootste uitstervingsgolven. Dat uitsterven betekende ook, na een korte periode van bloei, het einde voor de meeste kaakloze vissen. Tijdens het Devoon ontwikkelden zich op het land de eerste bossen en zetten gewervelde dieren de eerste voorzichtige stapjes op het land. Uit de vissen evolueerden amfibieën.

Waar lag Nederland op de wereldbol?

Het microcontinent Avalonia, waar Nederland op lag, is in het Devoon met Balthica en Laurentia (het huidige Noord-Amerika en Groenland) samengeklonterd en vormde nu het continent Laurazië. Naar het noordwesten lag een gebergteketen, het Caledonische gebergte, waarvan nu nog resten in Schotland, Noorwegen en aan de oostkust van Amerika zijn terug te vinden. Nederland lag nog op het Zuidelijk Halfrond maar schoof noordwaarts, steeds dichter naar de evenaar.

Nederland in het Devoon

Midden Devoon.

West-Nederland maakte deel uit van het Old Red Continent, dat liep tot aan Engeland en Amerika. Er heersten van tijd tot tijd woestijnachtige condities. De afzettingen op het continent werden, net als vele woestijnen vandaag de dag, gekenmerkt door de rode kleur van geoxideerd ijzer. In het Nederlandse deel van de Noordzee zijn gesteenten (rhyolitische lava's) gevonden die wijzen op het voorkomen van vulkanen. In het uiterste zuidwesten van ons grondgebied ging het laagland over in het heuvelgebied van het Brabantmassief.

Laat Devoon.

Tijdens het Devoon raakte Nederland vanuit het oostzuidoosten steeds verder bedekt door ondiepe tropische zeeën met riffen. In de Ardennen en de Eifel zijn dergelijke riffen goed ontsloten. Ze werden gedomineerd door koralen, sponzen, armpotigen en zeelelies. In het Laat-Devoon veranderde het karakter van de zee in onze omgeving: uitgebreide rifmilieus verdwenen en modderige en zandige bodems kregen de overhand.

Klimaat

Het Devoon was relatief warm. In het Laat-Devoon koelde het gebied rond de Zuidpool sterk af en er ontwikkelden zich gletsjers. Kooldioxideconcentraties (CO2) waren hoog, maar de reeds onstane bossen ontrokken in toenemende mate deze kooldioxide aan de atmosfeer.

Leven

We hebben in Nederland geen fossielen uit het Devoon, maar in bijvoorbeeld de Ardennen en de Eifel komen zeer fossielrijke gesteenten voor die een goede indruk geven van het leven zoals dat ook in Nederland kan hebben bestaan. In Maasgrind, maar ook in zwerfstenen afkomstig uit het noorden, vinden we wel dergelijke fossielen.

 

Tijdens het Devoon kwam de flora op het land verder tot ontwikkeling. In de Ardennen en de Eifel kwamen waddengebieden voor met aan deze bijzondere omstandigheden aangepaste flora's van kruidachtige planten (bijvoorbeeld lycofyten) of andere primitieve vaatplanten (bijvoorbeeld Rhynia). Tegen het einde van het Devoon ontwikkelden zich lage, vrij open bossen met primitieve plantenassociaties waarin onder meer houtachtige planten stonden, zoals Moresnetia (een van de alleroudste zaadplanten in de wereld) en bomen (Archaeopteris).

 

De riffen in de Devonische zeeën werden gedomineerd door twee groepen primitieve koralen. Daarnaast kwamen er grote sponzen, mosdiertjes en zeelelies voor. Er leefde voorts een rijk zeeleven met veel soorten armpotigen (Brachiopoda), trilobieten, weekdieren, vissen en ammonieten (inktvissen).

Afzettingen en geofenomenen

Midden- en Laat-Devonische afzettingen liggen diep in onze ondergrond. Onder het westen van Nederland en de aangrenzende Noordzee zijn afzettingen van het Old Red Continent te vinden die tot de Banjaard Groep worden gerekend. Op deze landmassa lagen woestijnduinen, maar er konden na zware regenbuien overstromingen plaatsvinden en zich tijdelijke rivieren vormen. Deze laatste deponeerden de karakteristieke roodgeoxideerde zanden en conglomeraten die tegenwoordig tot de Tayport Formatie worden gerekend. Lokaal ontwikkelden zich vulkanen, zoals blijkt uit het voorkomen van lava (Buchan Formatie).

 

In de loop van het Devoon breidde de zee zich langzaam over Nederland uit. Een mengelmoes van zand, klei en kalkige afzettingen, waaronder riffen, vormde zich in de ondiepe tropische zee. Deze worden tot de Kyle Groep gerekend in het Nederlandse Noordzeegebied en tot de Heibaartkalksteen in zuidelijk Nederland. Helemaal aan het einde van het Devoon trok de zee zich terug en ontwikkelde zich een afwisselend pakket van continentale en ondiep-mariene zandsteen- en kleisteenlagen met lokaal dunne kalklagen die we kennen als Zandsteen van Condroz.

Delfstoffen

Uit boringen hebben we een redelijk beeld van de opbouw van de Devonische afzettingen, maar deze gesteenten liggen in Nederland te diep om rendabel delfstoffen uit te kunnen winnen.

 

Frank Wesselingh, Lars van den Hoek Ostende en Han van Konijnenburg, Naturalis