De panter of luipaard is vandaag de dag een wijdverbreidde soort, die voorkomt in Afrika en grote delen van Azië, tot in China en Noord Korea aan toe. In Europa leeft hij alleen in het uiterste zuidoosten, in de voormalige Sovjetrepublieken van de Kaukasus. In het Midden en Laat Pleistoceen kwam deze katachtige echter vrijwel overal in Europa voor. Fischer (2000) voerde 59 verschillende voorkomens op. Slechts twee maal werd een (partieel) skelet gevonden, in lössafzettingen bij Mosbach (Duitsland, Schmid, 1940) en in de Vjetrenicagrot (Bosnië-Hercegovina, Malez & Pepeonik, 1970).
Aangezien het huidige areaal van de panter vooral in de tropen ligt, zou je op het eerste gezicht denken dat deze katachtige hier vooral tijdens de interglacialen leefde. Geen van de Nederlandse vondsten is in stratigrafisch verband gevonden, zodat we geen zekerheid hebben over de ouderdom. Elders zijn echter wel botten van Panthera pardus echt opgegraven en uit deze vondsten blijkt dat het dier wel degelijk ook tijdens glacialen in Europa voorkwam. De meest noordelijke vondst is gedaan in de omgeving van Berlijn en gedateerd als Vroeg Weichselien (Fischer, 2000). Maar zelfs in het veel koudere Laat Weichselien kwamen nog panters in Europa voor (Musil, 1980). Kennelijk kon Panthera pardus ook in koude omstandigheden leven, zoals ook blijkt uit hun recente voorkomen in de Kaukasus en Noord Korea. Wel moeten panters in hun leefgebied altijd bomen hebben om hun prooi in te slepen, om te voorkomen dat leeuwen of hyena's er met hun buit vandoor gaan (Fischer, 2000).