Slechts één keer is de steenbok, Capra ibex, in Nederlandse bodem aangetroffen. Het betreft een schedelfragment met bijbehorende linker hoornpit, gevonden in een zand- en grindgroeve in Azewijn (Mol & Hooijer, 1986; Mol, 1986, 1992), waarvan al een typische Weichselien zoogdierfauna bekend was. Het eerste deel van de Azewijnse steenbok werd in de zomer van 1985 gevonden door de heer J. Lankamp. Hij had slechts een deel van het schedeldak en het achterhoofd. Pas toen de bulldozermachinist de heer J. Tangelder in de groeve een hoornpit vond, die naadloos paste aan het ongedetermineerde schedeldeel, werd duidelijk dat we te maken hadden met een steenbok. Beide fragmenten konden aan elkaar gelijmd worden. De Azewijnse steenbok wordt bewaard in het Museum für Ur- und Ortsgeschichte te Bottrop (Duitsland).
Volgens de geologische kaart zijn de resten van deze zoogdieren aangetroffen in sedimenten uit het Weichselien. Met deze vondst kon de noordelijke verbreidingsgrens van de steenbok aanzienlijk verlegd worden. Steenbokken zijn immers bewoners van het hooggebergte en worden niet snel verwacht in de laagvlakte van de Rijn, zo ver naar het noorden. Een schedelfragment van Capra ibex dat gevonden was in de omgeving van Mönchengladbach (Boscheinen, 1972) had echter al aangetoond dat tijdens glacialen de dieren ook buiten het hooggebergte leefden. Boscheinen had in het midden gelaten of zijn vondst toebehoorde aan Capra ibex of een andere uit het Pleistoceen bekende steenbok, Capra camburgensis, maar een vergelijking met de schedel van Azewijn toonde aan dat ook de Duitse vondst tot de steenbok gerekend moet worden (Mol & Hooijer, 1986).
Steenbokken hebben ongeveer het formaat van tamme geiten. De bok heeft naar achteren gebogen en divergerende hoorns die ruim een meter lang kunnen worden. De langst gemeten hoorn van de alpensteenbok ligt bij 113,7 cm en bij de Siberische steenbok bij 147 cm. De hoornschede bestaat uit keratine (=hoornstof) en bezit aan de voorzijde dwarsknobbels. De hoornpit bestaat uit been en is aanzienlijk korter dan de hoornschede.
Steenbokken zijn relatief kleine zoogdieren met een schofthoogte van 70 - 95 cm en een gewicht dat varieert van 50 tot 100 kg. Het huidige biotoop van de steenbok is het hooggebergte, boven de boomgrens op 2100-3200 meter hoogte. Steenbokken zijn uitstekende bergbeklimmers. Tijdens het Pleistoceen (Midden- en Laat-Pleistoceen) kwamen steenbokken aanzienlijk noordelijker voor. De Iberische steenbok is niet zo nauw verwant aan de echte steenbokken. De Alpensteenbok, Capra ibex ibex, is een dier uit een alpiene fauna waartoe ook de gems Rupicapra rupicapra Linnaeus, 1758 en de Alpenmarmot Marmota marmota Linnaeus 1758 gerekend worden. Ook de gems en de Alpenmarmot kwamen tijdens het Pleistoceen veel noordelijker voor. De gems, Rupicapra rupicapra is uit Nederlandse bodem niet bekend, een ondersoort van de Alpenmarmot, Marmota marmota primigenia (Kaup, 1839) werd door Husson & Kortenbout van der Sluijs (1954) gerapporteerd uit een spleetopvulling in een mergelgroeve ten noorden van Cadier en Keer in het zuiden van Limburg. De gems, die aanzienlijk lichter is dan de steenbok, is bekend uit het noordwesten van Duitsland (Stolzenau, ten noorden van Minden in de vallei van de Weser) en beschreven door Kruckow (1967).
De oudste steenboksoort uit Europa is Capra camburgensis uit het Midden-Pleistoceen. Deze soort bezat minder divergerende hoornpitten. De Capra camburgensis werd voor het eerst gevonden in de omgeving van Camburg (Duitsland) en werd aangemerkt als de voorouder van de Laat-Pleistocene en recente Capra ibex.Uit het Laat-Pleistoceen van Midden-Europa is nog een steenboksoort beschreven: Capra prisca Woldrich, 1893. Deze soort was een bewoner van de steppe. Capra prisca onderscheidt zich van Capra ibex door andere schedel- en hoornkermerken. Deze wordt beschouwd als de voorloper van de Siberische steenbok, Capra ibex siberica.
Tijdens het Eemien is Capra ibex algemeen in geheel Midden-Europa. Uit het daarop volgende Weichselien is deze steenboksoort op verschillende vindplaatsen in Italië, Frankrijk en Duitsland aangetroffen. Groiss (1990) beschreef steenbokfossielen uit grotten in de Frankische Alb (Duitsland). Naast een kenmerkende schedel uit het 'Hunnenloch' werden ook enkele postcraniale botten beschreven. Deze zijn uit ons land niet bekend, maar het is denkbaar dat ze wel gevonden, maar nog niet herkend zijn.