Net als bij het paard, hebben we bij het varken te maken met een soort die we subrecent vooral kennen van gedomesticeerde dieren. Daarmee houdt de vergelijking echter op. Het paard leefde zowel tijdens glacialen als interglacialen in West-Europa. Het is een dier van de open vlakte, waarvan met name uit het Weichselien veel materiaal is opgevist en opgebaggerd. Vondsten van varkens zijn ronduit zeldzaam. Dit is een soort van de interglacialen, die zich thuisvoelt in een beboste omgeving. En een dergelijke omgeving leent zich over het algemeen slecht voor fossilisatie. Een ander verschil is dat Sus scrofa nog altijd wild in ons land voorkomt. Want zowel het everzwijn als het gedomesticeerde varken behoren tot deze soort.
De oudste varkensfossielen van Nederland zijn waarschijnlijk de zwaar gefossiliseerde kiezen van de Maasvlakte. Volgens Vervoort-Kerkhoff en Van Kolfschoten (1985) vallen deze op door hun relatief simpele bouw. Ze hebben meer extra knobbeltjes dan Sus strozzii uit Tegelen, maar minder dan sommige kiezen van Mosbach. Vervoort-Kerkhoff (1982) had de twee kiezen die ze had nog gedetermineerd als Sus strozzii, maar vergelijking van haar maten van de M3 met de gegevens van Van der Made & Moya-Sola (1989) laat inderdaad zien dat de kies beter toegeschreven kan worden aan Sus scrofa. Van Kolfschoten en Vervoort-Kerkhoff (1999) duiden de vondsten van de Maasvlakte, zonder nieuwe argumentatie, aan als Sus scrofa cf. mosbachensis.
Op zich zijn vondsten van wild zwijn te verwachten uit zuigputten waar andere Eemien fauna-elementen zoals damhert, ree, bosolifant en nijlpaard gevonden worden. Deze resten zouden dan van Holocene botten moeten worden onderscheiden op grond van de fossilisatiegraad. Willemsen (1988a) voerde de soort niet op voor het Eemien, maar plaatste alle vondsten van Sus scrofa uit de zuigputten rond Arnhem in het Holoceen. Van Uum (2003) meende dat de varkensfossielen die afkomstig zijn uit de zuigput Haerst bij Zwolle, die onder andere fossielen van nijlpaard en bosolifant heeft opgeleverd, wel in het Pleistoceen geplaatst dienen te worden.
Bosscha Erdbrink (1983e) beschreef een zwaar gefossiliseerde metacarpale van een varken van de Noordzee (collectie Mulder). Uit dezelfde collectie beschreef hij ook een distale humerus. Deze was veel minder zwaar gefossiliseerd en zou een Holocene ouderdom hebben. Resten van wilde zwijnen zijn zeldzaam in de Noordzee, maar binnen deze vondsten is er een duidelijke overrepresentatie van distale opperarmbeenderen. Post (2000) meldt 28 van dergelijke vondsten, die kennelijk door mensen bewerkt zijn. Een C14-datering van een van deze botten gaf een ouderdom van 9450 ± 70 BP (UtCnr. 7866).
Sus scrofa heeft zijn oorsprong in Azië, van waaruit dit varken Europa binnenkomt en Sus strozzii vervangt. De oudste vondsten uit Europa komen uit het late Vroeg Pleistoceen van de vindplaats Untermassfeld (Thüringen, Duitsland). Guérin and Faure (1997) plaatsen deze vondsten in de subsoort Sus scrofa priscus, die verder vooral bekend is van het late Midden Pleistoceen (Faure & Guérin, 1983; Fistani, 1996). Van vergelijkbare ouderdom is een premolaar van Sus scrofa uit de Spaanse vindplaats Atapuerca TD6 (Van der Made, 1999). Vanaf het Midden Pleistoceen is Sus scrofa veel algemener. Everzwijnen zijn onder andere bekend van de klassieke Duitse vindplaats Mosbach, waar ook een aparte ondersoort gedefinieerd is, S. scrofa mosbachensis.
Van nature heeft het everzwijn een grote verspreiding, van zuidelijk Scandinavië tot Noord-Afrika, en van Ierland tot aan Japan. De soort komt ook voor in delen van Indonesië, tot aan Komodo aan toe. Door de mens is de soort nog verder verspreid, zodat wilde varkens ook voorkomen in Australië, Nieuw-Zeeland, Noord- en Zuid-Amerika (Nowak, 1991). Everzwijnen kunnen in allerlei verschillende habitats overleven, mits er voldoende beschutting is. Zo vinden we ze in Europa met name in de eikenwouden, terwijl ze in Indonesië de rietlanden bewonen. Omdat varkens niet op de open vlakte kunnen overleven, zijn een goede indicator zijn voor interglacialen. Uit het zuiden van Frankrijk zijn vonsten van Sus scrofa bekend uit de laatste ijstijd, wat dus aantoont dat hier in het Weichselien voldoende bossages geweest zijn (Faure & Guérin, 1983). Varkens zijn echte alleseters en leven onder andere van paddenstoelen, noten, bollen, allerlei ongewervelden en aas. Hun dieet is goed herkenbaar aan hun knobbelgebit, dat heel anders is dan dat van andere evenhoevigen. Varkenskiezen lijken veel meer op die beren. Hier is dus sprake van convergente evolutie tussen twee omnivoren.