ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Sus scrofa Linnaeus, 1758

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Perissodactyla
Familie
Suidae
Geslacht
Sus
Soort
Sus scrofa Linnaeus, 1758

Voorkomen

Wild zwijn.

Net als bij het paard, hebben we bij het varken te maken met een soort die we subrecent vooral kennen van gedomesticeerde dieren. Daarmee houdt de vergelijking echter op. Het paard leefde zowel tijdens glacialen als interglacialen in West-Europa. Het is een dier van de open vlakte, waarvan met name uit het Weichselien veel materiaal is opgevist en opgebaggerd. Vondsten van varkens zijn ronduit zeldzaam. Dit is een soort van de interglacialen, die zich thuisvoelt in een beboste omgeving. En een dergelijke omgeving leent zich over het algemeen slecht voor fossilisatie. Een ander verschil is dat Sus scrofa nog altijd wild in ons land voorkomt. Want zowel het everzwijn als het gedomesticeerde varken behoren tot deze soort.


De oudste varkensfossielen van Nederland zijn waarschijnlijk de zwaar gefossiliseerde kiezen van de Maasvlakte. Volgens Vervoort-Kerkhoff en Van Kolfschoten (1985) vallen deze op door hun relatief simpele bouw. Ze hebben meer extra knobbeltjes dan Sus strozzii uit Tegelen, maar minder dan sommige kiezen van Mosbach. Vervoort-Kerkhoff (1982) had de twee kiezen die ze had nog gedetermineerd als Sus strozzii, maar vergelijking van haar maten van de M3 met de gegevens van Van der Made & Moya-Sola (1989) laat inderdaad zien dat de kies beter toegeschreven kan worden aan Sus scrofa. Van Kolfschoten en Vervoort-Kerkhoff (1999) duiden de vondsten van de Maasvlakte, zonder nieuwe argumentatie, aan als Sus scrofa cf. mosbachensis.

 

Op zich zijn vondsten van wild zwijn te verwachten uit zuigputten waar andere Eemien fauna-elementen zoals damhert, ree, bosolifant en nijlpaard gevonden worden. Deze resten zouden dan van Holocene botten moeten worden onderscheiden op grond van de fossilisatiegraad. Willemsen (1988a) voerde de soort niet op voor het Eemien, maar plaatste alle vondsten van Sus scrofa uit de zuigputten rond Arnhem in het Holoceen. Van Uum (2003) meende dat de varkensfossielen die afkomstig zijn uit de zuigput Haerst bij Zwolle, die onder andere fossielen van nijlpaard en bosolifant heeft opgeleverd, wel in het Pleistoceen geplaatst dienen te worden.
Bosscha Erdbrink (1983e) beschreef een zwaar gefossiliseerde metacarpale van een varken van de Noordzee (collectie Mulder). Uit dezelfde collectie beschreef hij ook een distale humerus. Deze was veel minder zwaar gefossiliseerd en zou een Holocene ouderdom hebben. Resten van wilde zwijnen zijn zeldzaam in de Noordzee, maar binnen deze vondsten is er een duidelijke overrepresentatie van distale opperarmbeenderen. Post (2000) meldt 28 van dergelijke vondsten, die kennelijk door mensen bewerkt zijn. Een C14-datering van een van deze botten gaf een ouderdom van 9450 ± 70 BP (UtCnr. 7866).

Bijzonderheden

Sus scrofa heeft zijn oorsprong in Azië, van waaruit dit varken Europa binnenkomt en Sus strozzii vervangt. De oudste vondsten uit Europa komen uit het late Vroeg Pleistoceen van de vindplaats Untermassfeld (Thüringen, Duitsland). Guérin and Faure (1997) plaatsen deze vondsten in de subsoort Sus scrofa priscus, die verder vooral bekend is van het late Midden Pleistoceen (Faure & Guérin, 1983; Fistani, 1996). Van vergelijkbare ouderdom is een premolaar van Sus scrofa uit de Spaanse vindplaats Atapuerca TD6 (Van der Made, 1999). Vanaf het Midden Pleistoceen is Sus scrofa veel algemener. Everzwijnen zijn onder andere bekend van de klassieke Duitse vindplaats Mosbach, waar ook een aparte ondersoort gedefinieerd is, S. scrofa mosbachensis.


Van nature heeft het everzwijn een grote verspreiding, van zuidelijk Scandinavië tot Noord-Afrika, en van Ierland tot aan Japan. De soort komt ook voor in delen van Indonesië, tot aan Komodo aan toe. Door de mens is de soort nog verder verspreid, zodat wilde varkens ook voorkomen in Australië, Nieuw-Zeeland, Noord- en Zuid-Amerika (Nowak, 1991). Everzwijnen kunnen in allerlei verschillende habitats overleven, mits er voldoende beschutting is. Zo vinden we ze in Europa met name in de eikenwouden, terwijl ze in Indonesië de rietlanden bewonen. Omdat varkens niet op de open vlakte kunnen overleven, zijn een goede indicator zijn voor interglacialen. Uit het zuiden van Frankrijk zijn vonsten van Sus scrofa bekend uit de laatste ijstijd, wat dus aantoont dat hier in het Weichselien voldoende bossages geweest zijn (Faure & Guérin, 1983). Varkens zijn echte alleseters en leven onder andere van paddenstoelen, noten, bollen, allerlei ongewervelden en aas. Hun dieet is goed herkenbaar aan hun knobbelgebit, dat heel anders is dan dat van andere evenhoevigen. Varkenskiezen lijken veel meer op die beren. Hier is dus sprake van convergente evolutie tussen twee omnivoren.

Referenties

  • Faure, M. & C. Guérin 1983 Le Sus scrofa (Mammalia, Artiodactyle, Suidae) du gisement Pléistocène Supérieur de Jaurens, a Nespouls, Corrèze, France. - Nouvelles Archives du Muséum d'histoire naturelle de Lyon 21: 45-63.
  • Faure, M. & C. Guérin 1984 Sus strozzii et Sus scrofa, deux mammiferes artiodactyles, marqueurs des paleoenvironments.- Palaeogeography, Palaeoclimatology, Palaeoecology 48: 215-228.
  • Fistani, A.B. 1996 Sus scrofa priscus (Goldfuss, de Serres) (Mammalia, Artiodactyla, Suidae) from the Middle Pleistocene layers of Gajtan 1 site, southeast of Shkodër (North Albania). - Annales de Paléontologie 82 (3): 177-229.
  • Guérin, C. & M. Faure 1997 The Wild Boar (Sus scrofa priscus) from the Post-Villafranchian Lower Pleistocene of Untermaßfeld. In: Kahlke, R.-D. (Red.) Das Pleistozän von Untermaßfeld bei Meiningen (Thüringen). Teil 1. - Monographien des Römisch-Germanischen Zentralmuseums 40 (1): 375 - 383.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Canis lupus Linnaeus, 1758
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Castor fiber Linnaeus, 1758
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Equus major Boule, 1927
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gewone mol uit het Pleistoceen
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena brevirostris Aymard, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus primigenius
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen