Kortenbout van der Sluijs (1957) beschreef als eerste Nederlandse fossielen van de muskusos, Ovibos moschatus. Het ging daarbij om het achterste gedeelte van een schedel, dat opgebaggerd was uit de Maas bij Rossum. Erdbrink en Kortenbout van der Sluijs (1961) meldden een linker hoornpit en een fragment van een schedel van de muskusos (RGM 102909). Deze schedel van een mannetje was opgebaggerd uit de Overijsselse Vecht bij de Berkummer Brug. Van Loowaard aan de Rijn te Loo is een draaier beschreven (van Dam-van Beek & van Dam, 1994).
Verder werd materiaal van de muskusos beschreven van de Noordzee van het Bruine Bank gebied door Bosscha Erdbrink (1983, 1986), Hooijer (1984b), Zijlstra (1991) en Mol et al. (2000); van Ellewoutsdijk, van de rivier de IJssel tussen Wijhe en Olst, en Giesbeek, door De Vries (1990), van de Waddenzee en door Kerkhoff (1991) van de Maasvlakte. Een inventarisatie werd gemaakt door Kerkhoff en Mol (1991) aangevuld met nieuwe vondsten door Mol en Zijlstra (1994) en Van den Hoek Ostende en Mol (1997). Deze inventarisatie werd gemaakt omdat de muskusos gezien werd als een vrij zeldzaam fauna-element, waarvan het goed was om al het beschikbare materiaal in kaart te brengen. Het resultaat van de verschillende artikelen was echter, dat verzamelaars steeds gemakkelijker Ovibos botten gingen herkennen. Sinds het verschijnen van het laatste deel van de inventarisatie zijn dan ook honderden muskusosfossielen geïdentificeerd, waaruit blijkt dat dit dier een vrij normale verschijning was in deze streken.
Muskusossen lijken zowel op runderen als op geiten en schapen, zoals ook blijkt uit de wetenschappelijke naam (Ovibos=schaapsrund). Vroeger werden ze tot de runderen gerekend, maar later onderzoek heeft aangetoond dat ze meer verwant zijn aan geiten en schapen. Muskusossen zijn zeer compact gebouwde dieren en erg sterk. De stieren hebben een schouderhoogte van ca. 130 cm en een totale lengte van ca. 230 cm. De koeien zijn duidelijk kleiner. De vacht is, vooral in de winter, enorm dik en zwaar.
Een opvallend kenmerk is de vorm van de hoorns die direct langs de kop naar beneden lopen, dan naar voren en zijwaarts buigen en weer omhoog gaan tot ongeveer ter hoogte van de hoornbases, eindigend in een vrij scherpe punt. Bij de stieren komen de beide hoornbases op de schedel bijna samen en vormen hier een soort helm. De koeien hebben duidelijk zwakkere horens die niet als een helm op de schedel samengroeien. De zware versterkte hoornbases bij de stieren hebben een duidelijke functie bij het weren van vijanden (vooral wolven en de grizzlyberen) en bij gevechten tussen de mannetjes tijdens de bronst. Dan kan het tussen twee stieren tot hevige gevechten komen, waarbij ze vanaf 8-10 meter met gebogen koppen op elkaar stoten en de klap op vrij grote afstand hoorbaar is. Pedersen (1958) was op Groenland getuige van een dergelijk gevecht dat met korte onderbrekingen in totaal een uur duurde. Kennelijk kunnen de met zware hoornbases versterkte schedels tegen een stootje. De kenmerkende helm maakt dat de schedel van Ovibos moschatus fossiel direct te herkennen is. Het is dan ook zeker geen toeval dat dit het eerste bot was dat herkend werd in ons land. De middenhandsbeenderen en middenvoetsbeenderen van de muskusos zijn gemakkelijk die van andere herkauwers te onderscheiden door hun gedrongen bouw. Een dergelijke gedrongen bouw vinden we ook terug in de de wervels van de soort.
Het voedsel van muskusossen bestaat hoofdzakelijk uit grassen (zeggen) en dwergberken. In de zomer is er voldoende voedsel voor de muskusossen, zodat ze met een goede vetlaag de winter ingaan. Muskusossen moeten zich in deze tijd in leven zien te houden met wat er nog rest -in bevroren toestand- van de zomervegetatie. Ze houden zich dan ook bij voorkeur op in open terreinen waar de harde wind de bodem sneeuwvrij houdt. De meest noordelijk gelegen gedeelten van hun verspreidingsgebied hebben een vrij droog klimaat met weinig neerslag. Een dergelijk klimaat is voor de muskusos het gunstigst. Aangezien de mammoetsteppe van het Weichselien gekenmerkt wordt door een koud en droog klimaat, moeten de dieren zich er goed hebben thuisgevoeld. Gedurende het Weichselien verdwenen de muskusossen uit Europa, maar wisten zich in Siberië nog te handhaven tot 2900 jaar geleden, waar ze toen uitstierven. Tegenwoordig leven muskusossen in de arctische gebieden van Noord-Amerika en Noord-Groenland. Sinds 1920 zijn er echter ook kleine aantallen dieren uitgezet in andere gebieden.