De veelvraat leeft tegenwoordig in het hoge noorden van zowel Eurazië als Noord-Amerika. Qua grootte is het dier vergelijkbaar met de das. De naam is geen verwijzing naar zijn eetgewoonten, maar een verbastering van het Noorse Fjellkatte, hetgeen bergkat betekent. Hetgeen niet wegneemt dat de veelvraat een formidabele jager kan zijn. Het dier is in staat om een rendier of zelfs een jonge eland te doden. Meestal leeft hij echter van kleine zoogdieren of aas. Dat veelvraten graag aan botten knagen blijkt wel uit de Siberische vindplaats Berelekh. Bijna 20 % van de daar aangetroffen mammoetbeenderen was aangeknaagd door veelvraten. Het is dus zeker niet uit te sluiten dat sommige van de knaagsporen op Laat Pleistocene botten in ons land ook door veelvraten zijn gemaakt. Berelekh leverde naast de vraatsporen ook een 12.000 jaar oude mummie van een veelvraat.
De Vroeg tot Midden Pleistocene Gulo schlosseri is slechts bekend uit een aantal vindplaatsen in Roemenië, Hongarije, Frankrijk, Duitsland en Engeland (Van Kolfschoten, 2001). Vondsten uit Noord Amerika werden aanvankelijk beschreven als een aparte soort, G. gidleyi. Tegenwoordig worden deze echter ook tot G. schlosseri gerekend. G. schlosseri was kleiner dan de recente veelvraat G. gulo. Uit het noordoosten van Rusland is een nog kleinere veelvraat bekend. Van deze G. minor is alleen een onderkaak gevonden (Sotnikova, 1982). De soort zou de voorouder zijn van G. schlosseri.
Gulo schlosseri is op zijn beurt de voorouder van de Laat Pleistocene Gulo gulo. Fossiele vondsten van deze veelvraat, die nog steeds leeft in onder meer Noorwegen en Finland, lieten in ons land lange tijd op zich wachten. Uiteindelijk beschreven Mol et al. (2007) een onderkaak die is opgevist van de Noordzeebodem. Deze onderkaak met meerdere kiezen bewijst dat Gulo gulo tijdens het Laat Pleistoceen ook in ons land voorkwam.