Net als bij de mastodont van Auvergne, kennen we de zuidelijke mammoet Mammuthus meriodionalis in ons land vooral van fossielen die zijn opgevist. De belangrijkste vindplaatsen zijn de Oosterschelde en de Noordzee (Schreuder, 1944; Hooijer 1953, 1984; Mol & van Essen, 1992; Mol et al., 1999). In de Noordzee zijn met name twee vindplaatsen belangrijk, het Deep Water Channel (van Essen & Mol, 1996) en Het Gat (Post et al., 2001; Mol et al., 2003). Zowel het materiaal van de Oosterschelde als het materiaal van de Noordzeebodem wordt gekenmerkt door een hoge graad van fossilisatie. Veelal is het donker van kleur en heeft een hoog soortelijk gewicht. Het materiaal bestaat vooral uit kiezen of kleinere botten, zoals delen van de voet. Grote, complete botten zijn noch in de Oosterschelde, noch in de Noordzee veel aangetroffen.
Het Oosterscheldemateriaal wordt gezien als onderdeel van één fauna. Deze fauna is vergelijkbaar met die van de Franse vindplaats Chilhac en wordt geschat op 1,9 miljoen jaar oud (de Vos et al., 1998). De molaren van Mammuthus meridionalis in de Oosterschelde hebben allemaal een vergelijkbaar evolutionair stadium. Dat wil zeggen dat ze goed met elkaar overeenkomen in lamelfrequentie, dikte van het email en de mate van hoogkronigheid (Foto 5-19).
Bij de Noordzeevondsten is de variatie veel groter. We vinden hier zowel primitieve als meer geavanceerde vertegenwoordigers, hetgeen erop duidt dat hier materiaal uit verschillende perioden gevonden is. De meest geavanceerde vormen zijn bekend uit de locatie "Het Gat" (Post et al., 2001). Hier worden kiezen gevonden met een Mammuthus trogontherii morfologie samen met molaren die nog tot M. meridionalis gerekend kunnen worden. Post et al. (2001) formuleerden verschillende hypothesen om dit gezamenlijk voorkomen van zuidelijke mammoet en zijn afstammeling te verklaren. Omdat uit concurrentieoogpunt het onwaarschijnlijk is dat twee soortgelijke olifanten in een gebied naast elkaar overleven, lijkt de waarschijnlijkste verklaring dat we hier met een echte overgangspopulatie te maken hebben.
Het opvallendste Mammuthus meridionalis fossiel van de Maasvlakte is een ver afgesleten melkkiesje, met dik email en twee wortels (collectie Van de Weg, Dordrecht). Waarschijnlijk is dit de eerste melkkies. Verder zijn van deze vindplaats nauwelijks complete kiezen van deze mammoet bekend, maar wel een aantal kiesfragmenten. Het lijkt erop dat, net als bij de kiezen uit de Noordzee, er zowel primitieve als meer geavanceerde vormen in de fauna vertegenwoordigd zijn. Deze zwaar gemineraliseerde kiezen worden gerekend tot de Maasvlaktefauna I (Van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff, 1999).
In de fauna van Tegelen is de zuidelijke mammoet een betrekkelijk zeldzaam fauna-element. In de verschillende collecties bevinden zich slechts elf fossielen van Mammuthus meridionalis (Guenther, 1986). Het gaat daarbij om fragmenten en molaarresten. Veel completer is het materiaal uit Oosterhout dat al beschreven werd in het proefschrift van Rutten (1909). Met name een M1 en m1 die ongetwijfeld aan hetzelfde individu hebben toebehoord vallen op door hun uitstekende conservatie. Alhoewel Rutten ook melding maakt van resten van M2's en postcraniaal materiaal, zijn van Oosterhout slechts vier eerste molaren bewaard gebleven in het Brabants Museum in Den Bosch.
Een andere Brabantse groeve waar Mammuthus meridionalis is aangetroffen is de groeve Surae bij Dorst (van Kolfschoten, 1990b). De vindplaats is belangrijk, omdat hij onderdeel uitmaakt van de samengestelde sectie aan de hand waarvan een laat Vroeg Pleistocene periode, het Bavelien, is gedefinieerd (Zagwijn & de Jong, 1984). Aanvankelijk liet het zich aanzien dat ook voor de grote zoogdierstratigrafie Dorst-Surae een opmerkelijke plek was. Het was de enige vindplaats waarin naast zuidelijke mammoet ook bosolifant herkend was. Het voorkomen van deze Elephas antiquus was echter gebaseerd op een foute determinatie van een m3 (RGM 85531) van de zuidelijke olifant (Mol et al., 1999).
Uit zuiggaten zijn slechts weinig resten van de zuidelijke mammoet bekend, omdat zelden Vroeg Pleistocene lagen worden aangeboord. Een bijzondere vondst is een m3 die is opgebaggered bij Alphen aan de Maas. Deze pathologische molaar uit de collectie Stolzenbach is aan de achterzijde over een aantal lamellen gesplitst in tweeën. Op basis van het relatief hoge aantal lamellen (vijftien) plaatsen Mol et al. (1999) de vondst in het laat Vroeg Pleistoceen of vroeg Midden Pleistoceen. Hooijer (1985b) beschreef een kies uit een zand- en grindgroeve bij Linden. Sindsdien heeft deze vindplaats meer materiaal van de zuidelijke mammoet opgeleverd.
De zuidelijke mammoet werd in 1825 door Fillipo Nesti beschreven. Het was Nesti opgevallen dat de molaren uit vindplaatsen in Toscane (Italië) laagkroniger waren, en veel minder lamellen en dikker email bezaten dan de recente olifantskiezen of die van de wolharige mammoet. Omdat de wolharige mammoet uit het noorden bekend was, beschreef Nesti de veelvuldig in Italië gevonden resten als Elephas meridionalis, de zuidelijke olifant. Tegenwoordig wordt deze in het geslacht Mammuthus geplaatst en heet dus nu Mammuthus meridionalis, de zuidelijke mammoet. In met name de oudere literatuur komen we de soort tegen in het aparte geslacht Archidiskodon. De zuidelijke mammoet van de Oosterschelde werd oorspronkelijk Archidiskodon planifrons genoemd (Schreuder, 1944, 1949; Hooijer, 1953, 1957). Dit werd gezien als een wijd verbreide soort, want Hooijer (1956) beschreef ook fossielen uit Pakistan onder deze naam.
In zijn revisie van de olifanten maakte Maglio (1973) echter onderscheid tussen de vormen uit het oostelijke en westelijke deel van Eurazië. De Europese mammoetvondsten werden M. meridionalis genoemd, en de oostelijke vondsten werden geclassificeerd als Elephas planifrons, en dus zelfs in een ander genus geplaatst. Todd en Roth (1996) merken hierover op dat de taxonomie van olifanten goeddeels gebaseerd lijkt te zijn op scenario's en dat er onvoldoende duidelijkheid is over kenmerken. Een splitsing van meridionalis en planifrons op genusniveau past goed in het scenario van een lange gescheiden evolutie van de mammoet en de recente Aziatische olifant, maar in hoeverre hij door kenmerken ondersteund wordt en of het inderdaad om aparte soorten gaat, zal nog moeten worden bekeken.
Terwijl er dus nog de nodige onduidelijkheid is over de geografische variatie, is er meer overeenstemming over de variatie in tijd. Binnen Mammuthus meridionalis is er een trend waarbij de kiezen steeds meer lamellen krijgen en hoogkroniger worden. Sommige paleontologen onderscheiden drie evolutionaire stadia binnen de soort, van oud naar jong het Laiatico, Montevarchi en Bacton stadium. Omdat er echter binnen één vindplaats de variatie al vrij groot kan zijn (zie o.a. Lister, 1996) en de veranderingen tusen de verschillende stadia geleidelijk verlopen, praten we hier liever van een primitievere en meer geavanceerde vorm.
Mammuthus meridionalis is de eerste vertegenwoordiger van de olifantenfamilie die in deze streken verscheen en stamt vermoedelijk af van een Noord-Afrikaanse mammoetsoort. De typische slurfdragers van het Plioceen van Europa waren allemaal mastodonten. Met het begin van de ijstijden maakten de loofbossen van het Plioceen langzamerhand plaats voor grasvlakten. De verandering in het landschap maakte het mogelijk dat de echte olifanten, de Elephantidae, noordwaarts migreerden uit Afrika. Men gaat er namelijk van uit dat de zuidelijke mammoet een savannebewoner is geweest. Dit wordt afgeleid uit de gebitsresten, in samenhang met de grote hoogte van deze soort. De gebitsresten, vooral de molaren, duiden erop dat deze mammoetsoort een "browser" (een bladeter) is geweest. Laagkronige molaren die zijn opgebouwd uit een laag aantal beenplaten met dik email zijn uitermate geschikt voor het vermalen van takken, twijgen en bladeren. Vanwege zijn grootte kon het dier gemakkelijk bij de bladeren van hoge bomen. Ongetwijfeld zal de zuidelijke mammoet ook grassen genuttigd hebben, die op de savannen rijkelijk aanwezig waren. In tegenstelling tot zijn afstammeling, de wolharige mammoet, was Mammuthus meridionalis een bewoner van relatief warme biotopen (Mol & van Essen, 1992).