Egels zijn de alleseters onder de Insectivora. Dit is duidelijk te zien aan hun kiezen. Waar de kiezen van andere insecteneters worden gekarakteriseerd door scherpe richels, hebben egels juist veel meer knobbelkiezen.
Fossielen van Pleistocene egels zijn zeldzaam. Zoals zo vaak, leidt dat tot 'splitten', het overmatig opdelen van het materiaal in verschillende soorten. Dat komt doordat geen enkele vindplaats genoeg materiaal oplevert om de variatie goed te kunnen inschatten. Pleistocene vondsten van egels worden veelal toegeschreven aan Erinaceus davidi Jammot, 1973. Deze soort, die oorspronkelijk beschreven is uit het Midden Pleistoceen van Frankrijk, zou met name opvallen door zijn enorme grootte (Jammot, 1973). Reumer (1996) toonde echter aan dat E. davidi, net als andere Pleistocene egelsoorten, slechts weinig in grootte verschilt van de recente egel E. europaeus Linnaeus, 1758. Een uitgebreide revisie van alle Europese Plio-Pleistocene egelsoorten zou nodig zijn om te zien welke soorten we werkelijk kunnen onderscheiden.
Slechts twee Pleistocene egelkiezen zijn in ons land gevonden. Van Kolfschoten (1985) beschreef een beschadigde M2 uit het Midden Pleistoceen van de Belvédèregroeve bij Maastricht. De kies werd gedetermineerd als Erinaceus cf. davidi. Reumer & Hordijk (1999) meldden een beschadigde m2 uit het Tiglien van de Zuurlandboring. Zij classificeerden de kies als Erinaceus sp., een classificatie die in afwachting van een revisie van de fossiele Erinaceussoorten ook beter past bij de vondst uit de Belvédère. Naast deze Pleistocene vondsten zijn er ook nog Holocene resten van egels gevonden op de Maasvlakte (Kerkhoff, 1987).