Eekhoorns hebben vrij robuust gebouwde knobbelkiezen. In de onderkaakkiezen staan deze knobbels en de richels daartussen langs de rand van de kies en vormen zo een soort kuipje waarin de hoofdknobbel van de bovenkaakkiezen valt. Samen vormen de kiezen dus een soort mortier en vijzel, waarmee het voedsel wordt fijngemalen.
Er zijn in ons land slechts weinig fossielen van eekhoorns gevonden. In het Pleistoceen van Europa zijn eekhoornfossielen sowieso zeldzaam, met name waar het om de in het bos levende soorten gaat. Mogelijk heeft dat ermee te maken dat deze eekhoorns geenszins een gemakkelijke prooi voor roofvogels zijn (Chaline, 1972). De enige boomeekhoorns uit Nederland worden gevonden in Tegelen (Freudenthal et al., 1976). De 18 kiezen van Sciurus die hier verzameld zijn, vormen slechts een heel klein percentage van de totale fauna.
Alle overige Sciuridae fossielen zijn resten van grondeekhoorns. Opvallendste vondsten zijn de resten van een alpenmarmot in het Limburgse Cadier en Keer (Husson & Kortenbout van de Sluijs, 1954). Deze resten zijn iets groter dan die van de recente alpenbewoner en zijn daarom beschreven als een ondersoort van de marmot, Marmota marmota primigenia (Kaup, 1839). De fossielen vertegenwoordigen een alpien element in de fauna van de laatste ijstijd. Overigens is het niet het enige alpendier dat in ons land gevonden is, getuige de vondst van een steenbok in Azewijn (Mol & Hooijer, 1986). Behalve de marmot zijn er in ons land ook nog resten gevonden van een kleinere grondeekhoorn. Spermophilus cf. undulatus is gevonden in Bavel (van Kolfschoten, 1990b), op de Maasvlakte (Van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff, 1999) en in de groeve Belvédère, waar hij zowel in de Saalien fauna van Belvédère 3 als in de Weichselien fauna van Belvédère 5 voorkomt (van Kolfschoten, 1985).