ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Mammuthus primigenius (Blumenbach, 1799)

Taxonomie

Klasse
Mammalia (zoogdieren)
Orde
Proboscidea
Familie
Elephantidae
Geslacht
Mammuthus
Soort
Mammuthus primigenius (Blumenbach, 1799)

Voorkomen

Wolharige mammoet.

Fossielen van de wolharige mammoet Mammuthus primigenius worden in ons land veelvuldig gevonden, van de Waddenzee tot het zuiden van Limburg. De eerste melding van deze olifantachtige in ons land dateert al uit de 18de eeuw (Verster, 1786). De zuidelijk bocht van de Noordzee staat bekend als een van de rijkste vondstgebieden in de wereld van deze soort, die kenmerkend is voor het laatste glaciaal. Sinds de opkomst van de boomkorvisserij in de jaren '50 zijn honderdduizenden botten en kiezen als bijvangst boven water gekomen. Net als bij andere Laat Pleistocene soorten, vormen daarnaast de zuiggaten een belangrijke bron voor fossielen. Elke amateurverzamelaar in Nederland heeft wel mammoetfossielen in zijn collectie en uiteraard hebben ook alle natuurhistorische musea resten in hun verzameling. Naturalis Biodiversity Center in Leiden spant daarbij de kroon. Met meer dan 7.500 fossielen beheert dit museum een van de grootste Mammuthus primigenius verzamelingen in de wereld.

 

Met die overvloed aan fossielen kijkt de Nederlandse paleontoloog, professional of amateur niet op van nieuwe vondsten. Of het moet gaan om zeldzame skeletresten als de sesambeentjes (Broos, 1995), de tongbeenderen (Mol & Ligtermoet, 1985; Mol & Kerkhoff, 1991), het borstbeen (Mol & Agenbroad, 1992) of een melkkiesje (Kerkhoff, 1993). Er is in ons land dan ook ruimschoots voldoende materiaal voor handen om een skelet samen te stellen. Zo heeft Naturalis een wolharige mammoet samengesteld uit losse botten uit de eigen collectie. Complete skeletten van de wolharige mammoet zijn in ons land nooit gevonden. Wel zijn er bij tijd en wijle skeletdelen geborgen waarvan met zekerheid gesteld kon worden dat ze aan één en hetzelfde dier hadden toebehoord, onder andere van de vindplaatsen Gewande in Noord-Brabant (Mol, 1984; Mol & Ligtermoet, 1985; Mol & Kerkhoff 1991; Mol & Agenbroad, 1992; Mol & de Vos, 1995d) en Borne in Twente (Akkerman, 1996). In de laatste vindplaats zijn zelfs meer dan zestig botten van een mammoetskelet geborgen. De schedel werd helaas niet gevonden. Eén van de mooiste onderdelen van het skelet is een vrijwel complete rechtervoorvoet, waarvan zelfs de kleine sesambotjes bewaard zijn gebleven. Ook bij het Drentse Orvelte zijn fossielen van de wolharige mammoet opgegraven, maar dat materiaal is veel minder compleet dan in Borne. Het gaat om resten van tenminste vier inidviduen (Mol & van Kolfschoten, 1993; van Kolfschoten & Mol, 1993). Een C14-datering (GrN-18780) gaf een ouderdom van 46.800 +1500/-1250 BP (van der Sanden, 1993), waarmee dit de oudste C14 -gedateerde mammoetresten van ons land zijn. Veel ouder zijn echter de mammoetfossielen die aan het licht kwamen bij de opgravingen in de Belvédère groeve. In de Saalienfauna Belvédère 2 zijn twee fragmentarische m2 gevonden, die door Van Kolfschoten (1985) werden toegeschreven aan Mammuthus primigenius.

 

Ofschoon we in ons land dus geen complete mammoetskeletten hebben, is er wel een aantal schedels gevonden. Dit zijn op zich ook al opmerkelijke vondsten. Schedels van mammoeten zijn zeer groot en licht gebouwd. De wolharige mammoet had een extreem hoog en bol voorhoofd dat grotendeels is opgebouwd uit holle ruimten (sinussen). Deze luchtkamers zijn uit zeer dun been opgebouwd. Door deze bouw heeft de schedel een groot oppervlak voor de aanhechting van de spieren, maar blijft hij relatief licht. De alveolen voor de slagtanden zijn uit verschillende schedeldelen opgebouwd en steken ver uit. De lichtgebouwde en de uitstekende delen kunnen gemakkelijk breken door de grote druk door het bovenliggende sediment of het mechanisch geweld van baggermachines of kettingen van netten. Daardoor zijn gave mammoetschedels uitermate zeldzaam. De eerste schedel die letterlijk en figuurlijk boven water kwam, was die van Heukelum, nu opgesteld in het Teylers Museum te Haarlem (nummer 16266) (Mol et al., 1996). Een C14-datering gaf als resultaat 31.000 +/- 400 BP (UtC. 4551). Een schedel met onderkaak van een oude stier die in 1968 werd opgebaggerd bij Valburg, valt op door een gebitsafwijking (Mol, 1992b). In de linker onderkaak is de laatste molaar uitgevallen, mogelijk door een ontsteking. Daardoor is de tegenoverliggende M3 niet afgesleten en is deze kies ruim elf cm hoger dan de rechter M3. Deze fraaie, maar vooral bijzondere mammoetschedel staat opgesteld in de Schwanenturm in Kleve (Duitsland). Ook een schedel uit de Waal bij Hurwenen (RGM 170047) vertoont een pathologie. De linker tandkas is vervormd, waarschijnlijk omdat het dier al op jonge leeftijd zijn slagtand verloren had.


De gaafste schedel met originele slagtanden èn originele onderkaak die ooit ter wereld werd opgebaggerd van twaalf meter diepte uit een oude arm van de IJssel. Deze relatief kleine schedel werd gevonden in 1968 bij Olburgen (Gld.) en bevindt zich nu in de collectie van Naturalis (RGM 154039). Met een C14-datering van 22.160 +/- 260 BP (UtC. Nr. 4550) is dit de jongste gedateerde mammoetvondst uit ons land. In januari 1994 ontdekten duikers een mammoetschedel in de recreatieplas 'De Groene Heuvels' tussen Bergharen en Ewijk (van Kolfschoten, 1994, 2001; Driessen, 1996). Deze licht beschadigde schedel van een oude mammoetstier werd op 19 februari 1994 geborgen onder het toeziend oog van filmcamera's van het NOS Journaal. De schedel is tentoongesteld in het Natuurmuseum Nijmegen. Een C14 datering gaf een ouderdom van 38.900 ± 900 BP.

Bijzonderheden

Mammoetskelet in Naturalis

De wolharige mammoet is misschien wel de bekendste van alle ijstijdzoogdieren. Al in de Middeleeuwen waren overblijfselen van de mammoet bekend. De geweldig grote beenderen werden in die tijd toegeschreven aan reuzen, gigantische mollen, eenhoorns of spelingen van de natuur. In 1613 was er een chirurgijn die een aantal botten wist te bemachtigen en ze tentoonstelde voor het publiek als toebehorend aan reuzen. Een ander berekende op grond van de olifantsbeenderen de grootte van Adam en Eva, die als reuzen gezien werden: Adam was 41.22 m, Eva 39.75 m.


De naam mammoet zou afgeleid zijn van het Estlandse woord voor ‘aardmol' (ma = aarde, muth =mol). Volgens volksverhalen leefden de dieren ondergronds en stierven ze zodra ze werden blootgesteld aan licht. De oorsprong van dergelijke verhalen ligt in de typische manier waarop mammoetskeletten vaak in Rusland worden gevonden. In aardlagen die door een rivier zijn aangesneden steken de botten uit de oever, alsof het dier is gestorven toen het uit de wand langs de rivier naar buiten kroop.


Veel over mammoeten zijn we te weten gekomen door deze Russische vondsten uit de permafrost van Siberië (Vereshchagin & Tikhonov, 1999). Deze fossielen hebben veel bijgedragen aan de kennis over de leefomgeving van de mammoet, maar ook over het uiterlijk van deze dieren. In de eeuwig bevroren bodem zijn niet alleen de harde delen van het skelet bewaard gebleven, maar ook de zachte delen zoals huid en haar en zelfs ingewanden met hun inhoud (Mol, 1995a). Zo weten we dankzij de permafrostvondsten dat deze olifant zeer kleine oorschelpen had, een duidelijke aanpassing aan het koude klimaat. Het grootste oor van een wolharige mammoet dat ooit werd gevonden, is dat van de Kathanga mammoet, met een hoogte van 33 cm slechts een vijfde van het oor van de Afrikaanse olifant. Andere aanpassingen aan de koude zijn een kortere staart en een dikke vacht, bestaande uit fijne dunne wol en een laag van afdekkende grannenharen.


Ook buiten Siberië is Rusland rijk aan mammoetoverblijfselen. In de plaats Sevsk, zo'n 500 kilometer ten zuiden van Moskou, werden tussen 1988 en 1991 ruim vierduizend mammoetbeenderen opgegraven. Deze hebben toebehoord aan minimaal 33 verschillende wolharige mammoeten. Daaronder bevinden zich zeven nagenoeg complete skeletten, variërend van zes weken tot vijftig jaar oud. De dieren worden toegeschreven aan één en dezelfde kudde en zijn waarschijnlijk tijdens één of andere ramp tegelijkertijd om het leven gekomen. De conservatietoestand van de beenderen is uitstekend. De ouderdom is met behulp van C14-dateringen bepaald op 13.950 +/- 70 BP. Hiermee is de mammoetkudde relatief jong.


Echter nog veel jonger zijn de mammoeten van het eiland Wrangel, dat ver boven de poolcirkel in de Oost-Siberische Zee ligt. De ouderdom van deze mammoeten is 7.000 tot 3700 BP, dat wil zeggen dat deze wolharige mammoeten 2.000 jaar voor Christus nog leefden. Dit, terwijl toch algemeen werd aangenomen dat de mammoet aan het begin van het Holoceen, 10.000 jaar geleden was uitgestorven. De dateringen van Wrangel, die gedaan waren door Russische laboratoria, werden dan ook aanvankelijk met veel skepsis ontvangen, maar zijn later door een Amerikaans instituut bevestigd.

 

Oorspronkelijk werden de Wrangelmammoeten gezien als een dwergvorm (Vartanyan et al., 1993). Met name in de populaire literatuur wordt de schouderhoogte ruwweg geschat op 180 cm, wat dus al vrij groot is voor een dwerg. Ongepubliceerde skeletresten werpen echter twijfel of de Wrangl mammoet überhaupt wel een sprake van verdwerging was. Schattingen aan de hand van de botten laten zien dat de Holocene mammoeten slechts iets kleiner waren dan de Pleistocene Mammuthus primigenius. Dat blijkt met name uit vergelijkingen met het uitgebreide Noordzeemateriaal. Ook hier worden resten van relatief kleine individuen gevonden, zoals onder andere blijkt uit een zeer kleine M3 (van Essen, 1986; Mol, 1995b, 1996) en verscheidene postcraniale resten. Waarschijnlijk behoorden deze fossielen toe aan de vrouwelijke dieren in een kudde, want koeien zijn meestal kleiner dan stieren.


Alhoewel de mammoet vaak wordt gebruikt om iets groots aan te duiden - denk bijvoorbeeld aan mammoettanker- was de wolharige mammoet geen uitzonderlijk grote olifant. Met een gemiddelde schouderhoogte van 260-270 cm was hij zo'n 25 % kleiner dan zijn voorouders (Van den Hoek Ostende, in voorb.). Het grootste skelet is gevonden bij Steinheim an der Murr (Duitsland). Deze Saalien stier heeft een schofthoogte van 370 cm. Deze mammoeten uit het Saalien hadden al wel de hoogkronige kiezen met veel lamellen van de de wolharige mammoet, maar waren in grootte nog vergelijkbaar met de steppemammoet. Net als de overgang van zuidelijke mammoet naar steppemammoet is de ontwikkeling van Mammuthus primigenius uit M. trogontherii dan ook een geleidelijk proces. Lister (2001) meent echter dat hier wel degelijk sprake is van sprongsgewijze evolutie. Het gemiddeld aantal lamellen in de M3 neemt volgens hem tussen de 200.000 en 150.000 jaar plotseling toe van 18/19 naar 22/23. Het probleem daarbij is echter, dat er een grote variatie bestaat tussen verschillende individuen. Zelfs bij Noordzeekiezen uit de laatste ijstijd kunnen we soms slechts 17 lamellen aantreffen.


Waar men dus kan discussiëren over de preciese grens tussen de steppemammoet en de wolharige mammoet, zijn de ontwikkelingen binnen de mammoetlijn duidelijk. De trend naar hoogkronige kiezen wordt voortgezet, het aantal lamellen neemt nog verder toe en het email van de lamellen wordt nog dunner. Het eindproduct is een zeer hoogkronige kies met een kauwvlak dat werkt als een fijne rasp, een uitstekend apparaat om grassen fijn te malen. De wolharige mammoet is dan ook een grazer geweest. Het dier voedde zich hoofdzakelijk met harde grassen, zoals herhaaldelijk is aangetoond met behulp van de maaginhoud van permafrostindividuen (Ukraintseva, 1986) en coprolieten (Mead et al., 1986). Alhoewel we op reconstructies de dieren vaak zien afgebeeld op een met sneeuw bedekte toendra, is dat geen omgeving waarin een wolharige mammoet zou kunnen overleven.

Referenties

  • Akkerman, H. 1996a De vondst van de maand: De opgraving van de mammoet van Borne.- Cranium 13 (2): 113-120.
  • Broos, J. 1995 De vondst van de maand; een sesambeentje van de wolharige mammoet, Mammuthus primigenius. - Cranium 12 (1): 46.
  • Driessen, M. 1996 Mammoet, De schedel van Bergharen. - Natuurmuseum Nijmegen: 1 - 37.
  • Essen, H. van 1986 Signalement van een diminutieve M3 sup. van een wolharige mammoet.- Cranium 3 (1): 6-7.
  • Garutt, V.E., A.O. Averianov & S.L. Vartanyan 1993 On the systematic position of Holocene Dwarf Mammoth,
    Mammuthus primigenius (Blumenbach, 1799) from Wrangel Island (North East Siberia) [in het Russisch]. - Doklady
    Akademii Nauk 332: 799-801.
  • Kerkhoff, N. 1993a De vondst van de maand. - Cranium 10 (1): 46.
  • Kolfschoten, T. van 1985 The Middle Pleistocene (Saalian) and Late Pleistocene (Weichselian) mammal faunas from Maas-tricht-Belvédère (Southern Limburg, The Netherlands).- Mededelingen Rijks Geologische Dienst 39 (1): 45-74.
  • Kolfschoten, T. van 1994 De mammoetschedel van Bergharen.- Cranium 11 (1): 49-50.
  • Kolfschoten, T. van & D. Mol 1993 De mammoeten en de neushoorn van Orvelte (Drenthe).- Cranium 10 (2): 101-111.
  • Kolfschoten, T. van 2001 A fossil wolverine Gulo schlosseri (Carnivora, Mustelidae) from Nieuwegein, The Netherlands. Lynx, n.s. 32/2001: 183-191.
  • Mead, J.I., L.D. Agenbroad, O.K. Davis & P.S. Martin 1986 Dung of Mammuthus in the arid Southwest, North America. - Quaternary Research 25(1): 121-127.
  • Meulen, S. van der 1991 Mammoetresten (Mammuthus primigenius) uit een in-situ positie in het noordoosten van
    Nederland (Grou, Friesland).- Cranium 8 (2): 63-64.
  • Mol, D. 1984a Over de hand van de Mammoet en een bijzonder middenhandsbeen van dit dier.- Cranium 1 (1): 11-19.
  • Mol, D. 1992b Een bijzondere mammoetschedel uit Valburg. - Grondboor en Hamer 46 (1): 18-23.
  • Mol, D. 1995a Bijzondere vindplaatsen: Berelekh, een Sibrisch Mammoetkerkhof.- Cranium 12 (1): 33-37.
  • Mol, D. 1995b Over dwergolifanten en dwergmammoeten.- Cranium 12 (1): 38-42.
  • Mol, D. 1996 Mammoet-Conferentie.- Cranium 13 (1): 80-83.
  • Mol, D. & L. Agenbroad 1992 Over het borstbeen (sternum) van de mammoet.- Cranium 9 (1): 11-16.
  • Mol, D. & N. Kerkhoff 1991 Nieuwe tongbeenfragmenten van pleistocene zoogdieren.- Cranium 8 (1): 15-19.
  • Mol, D. & Th. van Kolfschoten 1993 De mammoeten van Orvelte en andere dieren uit de ijstijd. In "Mens en Mammoet. De mammoeten van Orvelte en de vroegste bewoning van Noord-Nederland" (W.A.B. van der Sanden, R.T.J. Cappers, J.R. Beuker and D. Mol, eds.). Archeologische Monografieën van het Drents Museum 5: 14-26.
  • Mol, D. & L.J. Ligtermoet 1985 Over het tongbeen van de mammoet en vondsten hiervan in Gewande en Heerewaarden.- Cranium 2 (2): 16-21.
  • Mol, D, G. ter Mors, J. van Veen & J. de Vos 1996 De geschiedenis van de mammoetschedel van Heukelum en iets over mammoeten en hun schedels. - Grondboor & Hamer 50: 17-23.
  • Mol, D. & J. de Vos 1995d De linker achterpoot van de wolharige mammoet; een museumstuk.- Grondboor & Hamer 49 (5): 124-127.
  • Sanden, W.A.B. van der, R.T.J. Cappers, J.R. Beuker & D. Mol (eds.) 1993 Mens en Mammoet. De mammoeten van Orvelte en de vroegste bewoning van Noord-Nederland. - Archeologische Monografieën van het Drents Museum 5.
  • Sanden, W.A.B. van der 1993 Het verhaal van een toevalstreffer. In "Mens en Mammoet. De mammoeten van Orvelte en de vroegste bewoning van Noord-Nederland" (W.A.B. van der Sanden, R.T.J. Cappers, J.R. Beuker and D. Mol, eds). Archeologische Monografieën van het Drents Museum 5: 7-13.
  • Ukraintseva, V.V. 1986 On the composition of the forage of the large herbivorous mammals of the mammoth epoch; significance for palaeobiological and palaeogeographical reconstruction. - Quartärpaläontologie 6: 231-238.
  • Vader, W. 1992 Opmerkelijke vondst: Schedel van Mammuthus primigenius.- Cranium 9 (1): 39.
  • Vartanyan, S.L., V.E. Garutt & A.V. Sher 1993 Holocene dwarf mammoth from Wrangel Island in the Siberian Arctic.- Nature 362: 337-340.
  • Vereshchagin, N.K. & A.N. Tikhonov 1999 Exterior of the mammoth.- Cranium 16 (1): 4-44.
  • Verster, F. 1786 Bericht wegens twee elephantsbeenderen naabij 's Bosch gevonden.- Verhandelingen Hollandsche Maatschappij voor Wetenschappen, Haarlem XXIII: 55-57.
  • Ziegler, R., 1994 Das Mammut (Mammuthus primigenius Blumenbach) von Siegsdorf bei Traunstein (Bayern) und seine
    Begleitfauna.- Münchner Geowissenschaftlichen Abhandlungen (A) 26: 49-80.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Canis lupus Linnaeus, 1758
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Castor fiber Linnaeus, 1758
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Equus major Boule, 1927
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gewone mol uit het Pleistoceen
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena brevirostris Aymard, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus scrofa Linnaeus, 1758
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen