Op 24 mei 1996 vond de heer I. van Dam uit Oosterbeek op een storthoop van een zand- en grindgroeve in het Azewijnsebroek (Gelderland) een merkwaardige hoornpit. Deze linker hoornpit van een groot rund heeft een driehoekige doorsnede. Deze vorm is kenmerkend voor waterbuffels, een van de zeldzaamste ijstijdzoogdieren in West Europa. De vondst uit het Azewijnsbroek werd gedetermineerd als Bubalus murrensis (van Dam et al., 1997; de Vos et al., 2001). Het is het enige fossiel van deze soort uit ons land en tevens de meest westelijke vondst ooit.
De streek waarin de waterbuffel is gevonden, is een bekend gebied bij fossielenjagers vanwege de vele zuigputten in de omgeving. Op twee kilometer afstand van de vindplaats ligt de oude groeve Netterden en ook de groeve Azewijn ligt vlakbij. Deze groeven hebben vooral resten opgeleverd van Weichselien zoogdieren als bijvoorbeeld de wolharige mammoet, wolharige neushoorn en reuzenhert. In Netterden zijn echter ook fossielen van de bosolifant Elephas antiquus aangetroffen, die erop kunnen duiden dat er ook Eemien of zelfs Holsteinienfossielen in de omgeving te vinden zijn. In de omgeving van Netterden vinden we ‘Holsteincomponenten in het Saalien', afgezet op Pliocene afzettingen (van Dam et al., 1997). Opvallend is ook de aanwezigheid van de steppemammoet Mammuthus trogontherii in Netterden, die inderdaad duidt op de aanwezigheid van Midden Pleistocene fauna-elementen. Desalniettemin menen van Dam et al. (1997) dat het waarschijnlijker is dat de waterbuffel uit de Azewijnsebroek in het Eemien geplaatst moet worden. Even ten noorden van de vindplaats, bij Giesbeek, ligt het recreatiegebied 'De Rhederlaag'. Deze voormalige zuigput heeft, naast fossielen van de bosolifant, ook resten van nijlpaarden opgeleverd. Nijlpaarden zijn niet bekend uit het Holsteinien, maar wel uit het Eemien. Mol (1993a) plaatst deze vondsten uit Giesbeek dan ook in het Eemien. Volgens van Dam et al. (1997) zouden de fossielen van de waterbuffel en de bosolifant bij Netterden dus ingespoeld kunnen zijn uit Eemien afzettingen. Wel tekenen ze daarbij aan dat de fossielen nauwelijks sporen van transport vertonen.
Bubalus murrensis is vernoemd naar de Murr, een zijrivier van de Rijn. De soort werd beschreven door Berckhemer (1927) uit een groeve bij Steinheim an der Murr (Baden-Wurttemberg, Duitsland). Deze groeve is met name bekend door de vondst van een fossiele menselijke schedel, de ‘Steinheimmens'. Daarnaast is er een uitgebreide zoogdierfauna gevonden. Bubalus murrensis werd gevonden in de zogenaamde antiquus-Schotter, als onderdeel van een typische interglaciale fauna met onder andere de bosolifant Elephas antiquus. Deze fauna wordt geplaatst in het Holsteinien (Adam, 1954). Van diezelfde ouderdom is de vondst van Schönebeck aan de Elbe (Schertz, 1937), de meest noordelijke vondst van de soort.
Schedelresten van Bubalus zijn ook gevonden in zand- en grindzuigputten in het Boven-Rijngebied tussen Ludwigshafen en Mainz (o.a. Franzen, 1978; Franzen & von Koenigswald, 1979; Neuffer & Igel, 1983; von Koenigswald, 1988b; Schreiber & Munk, 2002). Hier liggen vindplaatsen als Büchenau, Huttenheim, Brühl bei Mannheim, Eich, Stockstadt, Leeheim, Wolfskehlen, Bruchsal-Büchenau en Geinsheim. Al deze vindplaatsen hebben een interglaciale zoogdierfauna opgeleverd, met onder andere nijlpaard. Volgens von Koenigswald (1988b) moeten de waterbuffels uit dit gebied dan ook in het Eemien geplaatst worden. Neuffer en Igel (1983) en Schreiber en Munk (2002) sluiten echter voor hun vondsten een Holsteinien ouderdom niet uit.
Het is opvallend dat alle vondsten uit deze zuigputten schedelfragmenten met hoornpitten, danwel losse hoornpitfragmenten zijn. Dat wil niet zeggen dat er geen postcraniaal skeletmateriaal van de waterbuffel aanwezig is. Maar door hun driehoekige doorsnede zijn de hoornpitten van Bubalus gemakkelijk te herkennen, terwijl postcraniale beenderen niet eenvoudig te scheiden zijn van de vondsten van Bos en Bison uit dezelfde vindplaatsen. Datzelfde geldt uiteraard ook voor het Nederlandse materiaal uit de IJssel. Ook hier zijn mogelijk Bubalus beenderen niet herkend.
Een tweede opvallend punt aan de verbreiding van de waterbuffel in het Europese Pleistoceen is het zeer beperkte vondstgebied. Met uitzondering van Azewijnsebroek en Schönebeck, liggen alle vindplaatsen dicht bij elkaar. Alleen in Roemenië zou ook een Bubalus schedel gevonden zijn (pers. meded. Radulescu in von Koenigswald, 1988b). Dit is des te opmerkelijker, omdat om de Rijn te kunnen bereiken de waterbuffels door Europa (bijvoorbeeld langs de Donau) gemigreerd moeten zijn. Deze migratie moet zelfs tweemaal hebben plaatsgevonden, eenmaal in het Holsteinien en nog een keer in het Eemien.
Volgens Kurtén (1968) is de Europese waterbuffel nauw verwant aan de moderne Aziatische waterbuffel. Waarschijnlijk zullen ze ook min of meer dezelfde levensomstandigheden gehad hebben. De recente Aziatische waterbuffels zijn grote dieren met een schofthoogte van ongeveer 170 cm. Ze zijn aan water gebonden en prefereren de modderige oevers van rivieren en meren, waar ze heerlijk in liggen. Hun platte hoorns gebruiken ze soms als schuivers, door met zijdelingse kopbewegingen modder over hun rug te gooien. Hun dieet bestaat uit grassen, kruiden, moeras- en waterplanten.