ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Canis lupus Linnaeus, 1758

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Carnivora
Familie
Canidae
Geslacht
Canis
Soort
Canis lupus Linnaeus, 1758

Voorkomen

Wolf.
Het eerste Pleistocene fossiel van een wolf dat uit Nederland beschreven werd, was een onderkaak die was opgezogen uit de Westerschelde bij Ellewoutsdijk (Kruizinga, 1958). Toch blijkt hij algemeen gevonden te worden, zowel tussen het Noordzee materiaal als tussen het materiaal uit zandzuigerrijen (Roding, 1973). Meijer (2001) en Van Uum (2003) vermelden het voorkomen van dit roofdier uit respectievelijk Holt en Haar bij Losser en Haerst in de omgeving van Zwolle. De overblijfselen van de wolf zijn ook beschreven van o.a. de Noordzee (Bosscha Erdbrink, 1985), Maasvlakte (Bosscha Erdbrink, 1988b; Kerkhoff, 1992), Havikerwaard aan de IJssel (Bosscha Erdbrink, 1993a,b), en Elst bij Amerongen (Bosscha Erdbrink, 1984).
Een probleem bij de determinatie van wolven is dat ze soms moeilijk te onderscheiden zijn van de Holocene resten van grote honden (Kerkhoff, 1992). Dit is met uiteraard met name een probleem bij vondsten uit zandzuigerijen, waar Pleistoceen en Holoceen materiaal door elkaar gevonden wordt. Een C14-datering van een dijbeen van een wolf, opgevist uit de Eurogeul voor de kust van Zuid-Holland leverde een ouderdom van 48400 +5800/-3300 BP (GrA-22183) op. Hiermee is onomstotelijk bewezen dat de wolf inderdaad tijdens het Laat Pleistoceen deel uitmaakte van de mammoetsteppefauna in West Europa. Toch zien we dat ook in het Eurogeul materiaal vermenging met Holocene elementen optreedt. Een ander opvallend fossiel dat hier is opgevist, werd gedetermineerd als hond. Deze bovenkaak is gedateerd op 8780 +/- 50 BP (GrA-24209), zodat duidelijk is dat hier al in het Vroeg Holoceen honden rondliepen.

Bijzonderheden

Wolfachtige hond uit de Rhederlaag.

De wolf kan zowel in warme als koude klimaten voorkomen, zodat hij in staat is te leven op de toendra, in het bos en op de steppe. Na de mens, is het de wolf het zoogdier met de grootste verspreiding. De soort wordt gevonden over het hele Noordelijk Halfrond en ontbreekt alleen in tropische regenwouden en in droge woestijnen. In dichtbevolkte gebieden is hij echter verdreven door de mens. Dit is mede te danken aan zijn slechte reputatie, alhoewel er slechts weinig gevallen bekend zijn van wolven die mensen doodden. Wel kunnen ze uiteraard van tijd tot tijd vee doden. In Nederland kwam de wolf tot 1845 voor. Verwacht wordt dat het dier zich in de naaste toekomst weer ons land zal vestigen.


Canis lupus is de grootste van de wilde hondachtigen. Wolven kunnen tot 160 cm lang worden en wel 80 kg wegen, alhoewel het gemiddelde gewicht rond de 40 kg ligt. In het zuidelijke deel van het verspreidingsgebied zijn de dieren veel kleiner dan in de arctische gebieden. Wolven jagen over het algemeen op prooien die groter zijn dan zijzelf, alhoewel kleiner wild als knaagdieren niet versmaad wordt. Om grote hoefdieren te kunnen vellen, leven wolven in groepen. De grootte van de groep lijkt daarbij afhankelijk te zijn van het prooidier dat het meest voor handen is. Waar voornamelijk op herten gejaagd wordt, bestaat een groep uit niet meer dan zeven individuen. Op Isle Royale, waar wolven zich met elanden voeden, bestaan groepen uit vijftien tot twintig dieren (Peterson, 1977).

Over het eerste voorkomen van de wolf lijkt, als men de literatuur doorleest, weinig overeenstemming te bestaan. Dat is echter vooral het gevolg van de taxonomische problematiek (zie de bespreking van Canis etruscus). Ziet men C. mosbachensis als ondersoort van C. lupus, dan verschijnt de wolf al in het Cromerien. Maar als C. mosbachensis als ondersoort van C. etruscus of als aparte soort wordt gedefinieerd, dan verschijnt de wolf pas aan het eind van het Midden Pleistoceen.

Vroeg Holocene hond of wolf van de Noordzeebodem.
De wolf is de voorouder van de hond, het eerste dier dat gedomesticeerd werd. Waar dat gebeurde is niet precies bekend, maar aangezien mens en wolf de meest wijdverbreide zoogdieren zijn, is het logisch om aan te nemen dat de domesticatie op meerdere plekken heeft plaatsgevonden. Het oudste paleontologische bewijs voor deze domesticatie stamt uit de Grot van Goyet in de Belgische Ardennen. Paleontoloog Dr. Mietje Germonpré van het Natuurhistorisch Museum in Brussel heeft de hier gevonden schedel gedateerd op circa 31.700 jaar. Op basis van het mitochondriaal DNA concludeert zij dat er sprake is van een uitgestorven zijtak, niet van de directe stamvader van de hedendaagse huishond. Dit spoort met de opvatting dat de domesticatie van de wolf meerdere keren onafhankelijk van elkaar heeft plaatsgevonden en foklijnen heeft opgeleverd die vaak weer doodliepen. Zo zijn er van Oberkassel (Duitsland, Nobis, 1979) honden bekend die zijn gedateerd op 14.000 jaar geleden. Ook uit Israel en Irak zijn vondsten van Pleistocene honden bekend. Op basis van DNA-onderzoek wordt aangenomen dat de stamwolf waaruit de hedendaagse honden zijn voortgekomen zo'n 15.000 jaar geleden leefde (Savolainen et al., 2002).
Resten van honden en wolven kunnen over het algemeen worden onderscheiden doordat de wolf duidelijk groter is. Met name in de schedelbouw zijn verschillen te zien. Zo hebben honden vergrote sinussen, waardoor het voorhoofd duidelijk oprijst uit de schedel. Ook het gebit vertoont aanpassingen. De molaren m1 in de onderkaak en P4 in de bovenkaak, die samen het scheurkiescomplex vormen, zijn bij de wolf beduidend robuuster uitgevoerd. Ten slotte is er het fenomeen van molar crowding, dit wil zeggen dat de kiezen in de hondenkaak dichter op elkaar staan als gevolg van verkorting van de snuit.

Referenties

  • Bosscha Erdbrink, D.P. 1984 Carnivora uit het Pleistoceen van Nederland.- Cranium 1 (2): 66-98.
  • Bosscha Erdbrink, D.P. 1985b Fossil wolves from the bottom of the North Sea.- Proceedings of the Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Series B 88 (4): 381-396.
  • Bosscha Erdbrink, D.P. 1988b Contribution to the record of fossil mammals from the Meuse Levels.- Proceedings of the Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Series B 91 (4): 321-338.
  • Bosscha Erdbrink, D.P. 1993a Carnivora and a Whale: fossils from the Loowaard and the Rhederlaag.- Proceedings of the Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 96 (2): 117-142.'
  • Bosscha Erdbrink, D.P. 1993b From the bottom of the North Sea: Acquisitions to three private collections.- Proceedings of the Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 96 (3): 253-270.
  • Mietje Germonpre et al. 1999 Fossil dogs and wolves from Palaeolithic sites in Belgium, the Ukraine and Russia: osteometry, ancient DNA and stable isotopes. Journal of Archaeological Science 36: 473-490
  • Kerkhoff, N. 1992 Hond of Wolf? Cranium 9 (2): 89-104.
  • Kruizinga, P. 1958 Two interesting upper pleistocene mammalian remains from the Westerschelde.- Geologie en Mijnbouw, 7, n.s. 20e jaarg.: 261-265.
  • Meijer, H.J.M. 2001 Mammoeten moeten ook drinken; een nieuwe visie op een laat-pleistoceen ecosysteem. - Cranium 18 (2): 17- 26.
  • Nobis, G. 1979 Der alteste Haushund lebte vor 14000 Jahren. - Umschau in Wissenschaft und Technik 79 (19): 610.
  • Peterson, R.O. 1977 Wolf ecology and prey relationships on Isle Royale. - U.S. National Park Services scientific monographies 11: 1- 210.
  • Roding, G.M. 1973 Eindelijk een zekere vondst van een IJstijdwolf?- Grondboor en Hamer 27 (2): 49-54.
  • Savolainen, P., Y. Zhang, J. Luo, J. Lundeberg & T. Leitner 2002 Genetic evidence for an East Asian origin of domestic dogs. - Science 298: 1610-1613.
  • Uum, R. van 2003 Zandwinning ‘Haerst' bij Zwolle, een vreemde eend in het rivierengebied. - Grondboor en Hamer 57 (6): 101-112.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Castor fiber Linnaeus, 1758
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Equus major Boule, 1927
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gewone mol uit het Pleistoceen
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena brevirostris Aymard, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus primigenius
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus scrofa Linnaeus, 1758
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen