De aanwezigheid van deze soort is gebaseerd op materiaal van Tegelen, o.a. een scapula, wat tanden en een hoornpit (Schreuder, 1945b). Hooijer (1947a) beschrijft van deze vindplaats een gedeelte van een radius (RGM 53266a). Verder wordt hij genoemd voor de Oosterschelde en de groeve van de heer Cleef te Maalbeek (Kortenbout van der Sluijs, 1960a).