Equus hydruntinus werd voor het eerst herkend in de Nederlandse fauna door Hooijer (1985a). Hij had op dat moment vooral middenhands- en middenvoetsbeenderen ter beschikking. In de collecties van het Rijksmuseum van Geologie en Mineralogie (het latere Naturalis) vond hij een metacarpale (RGM 172300) en een metatarsale (RGM 137890) afkomstig van de Bruine Bank en in de collectie Stolzenbach had hij ook een metacarpale en metatarsale, die ten noordwesten van de Bruine Bank waren opgevist en die hij een jaar eerder als E. asinus had beschreven (Hooijer, 1984a). Ook uit de collectie Stolzenbach kwam een eerste vingerkootje.
Het gebit van Equus hydruntinus werd besproken door Smit (1996). Hij beschreef vijf onderkaakskiezen en vijf bovenkaakssnijtanden uit de groeve Belvédère. Deze waren al in 1923 gevonden in groeve 'de Waal', destijds ook wel de 'Mammout groeve' genoemd, die later bij de groeve Belvédère getrokken zou worden (Van Kolfschoten, 1985). Deze kiezen bevinden zich in de collecties van Naturalis (RGM 198021). Smit (1996) bevestigde tevens dat de soort ook voorkwam in de stuwwallen bij Rhenen. Van Kolfschoten (1981) had op grond van losse kiezen twee typen paarden onderscheiden: een grote robuuste vorm en een kleinere paardachtige. Later suggereerde hij dat die laatste wel leek op de E. hydruntinus (Van Kolfschoten, 1990a), hetgeen Smit dus beaamde. Daarnaast zou ook een losse onderkaakspremolaar van de Maasvlakte uit de collectie Kerkhoff tot deze soort gerekend kunnen worden (Smit, 1996).
Ofschoon de Nederlandse naam anders suggereert, is Equus hydruntinus geen ezel, maar een stenonid (zebra-achtig) paard (Forstén, 1986a). Het is de laatste soort van deze lijn in Eurazië. De overeenkomst met de ezels zit met name in de slanke poten. Deze gelijkenis is echter een gevolg van een aanpassing aan hetzelfde type ondergrond. Zowel de wilde ezel als de Europese ezel leefden op een droge steppe met een harde ondergrond. Dat we hier echter met een zebra-achtige te maken hebben, is af te lezen aan het gebit (Forstén, 1986a).
Equus hydruntinus kende een grote verspreiding. Fossielen zijn aangetroffen in grote delen van Europa, het Midden Oosten, de Krim en de Kaukasus. Forstén (1986a) suggereerde dat E. altidens uit het Duitse Süssenborn een mogelijke voorouder is van de Europese ezel. De oudste vindplaats met E. hydruntinus is het Franse Lunel-Viel (Holsteinien, Bonifay, 1991), alhoewel Smit (1996) zonder verder verwijzing stelde dat er mogelijk zelfs Cromerien vondsten zijn,. De soort overleefde tot in het Holoceen, waarbij de meeste vondsten stammen uit het Weichselien. Een bijzonder rijke vindplaats voor deze soort uit de laatste ijstijd is Villa Seckendorff (Duitsland, Forstén & Ziegler, 1995). Holocene vondsten van E. hyndruntinus zijn alleen gedaan in het Middellandse Zeegebied. In Zuid-Frankrijk en Roemenië stierf deze ezel uit in het Neolithicum, maar opgravingen in Zuid-Spanje toonden aan dat Equus hydruntinus in die streken nog voorkwam tot in de Kopertijd (3000 BC).