Resten van makaken zijn gevonden in tal van Europese vindplaatsen uit het Laat Plioceen tot het Midden Pleistoceen. Een premolaar in de Kugelsteinhöhle II (Oostenrijk) toont aan, dat zelfs in het Laat Pleistoceen makaken in Centraal Europa voor konden komen (Fladerer, 1991). Apen zijn echter in de regel zeldzame fauna-elementen en uit de meeste vindplaatsen zijn niet meer dan een paar kiezen bekend. Een uitzondering is de bruinkoolmijn bij Pietrafitta (Italië), waar een groot aantal fossielen van de Pleistocene makaak gevonden zijn (Gentili et al., 1998). In het verleden was het gebruikelijk om vanuit dergelijk materiaal nieuwe soorten te definiëren, waarbij veel gewicht werd gelegd op kleine verschillen. Het gevolg is dat er op een gegeven moment een tiental verschillende namen in omloop waren voor de Europese fossiele makaken. Feitelijk zijn geen van deze soorten te onderscheiden van de recente Macaca sylvanus (Szalay & Delson, 1979). Deze soort heeft tegenwoordig zijn verspreiding in Noord-Afrika en leeft ook op de rots van Gibraltar waar de apen als een toeristische trekpleister gelden. Szalay en Delson plaatsen dan ook alle makaken in de recente soort, maar onderscheiden daarbinnen wel subsoorten. De Makaak van Tegelen komt ook voor in de vindplaatsen Senèze en St. Vallier in Frankrijk, Mugello (Rook, 1997), de Montevarchi Group en "Upper Valdarno" in Italië, Hohensuelzen (Franzen, 1983) in Duitsland, Sandalja (Malez, 1975) en Puebla de Valverda (Heintz, 1978) in Spanje en Csarnota 1-3 in Hongarije.
Volgens Szalay en Delson (1979) hebben de Midden Pleistocene makaken van Europa iets bredere en zwaardere kiezen. Ze plaatsen de vondsten uit dit tijdvak in Macaca sylvanus pliocena (= Macaca sylvanus suevica). Deze ondersoort zou gevonden worden in onder andere het 'Heppenloch' bij Gutenberg (Adam, 1975), Voigtstedt (Thenius, 1965) en Mosbach-2 (Kahlke, 1961) in Duitsland, West Runton (Stuart, 1981) en Hoxne (Singer et al., 1982) in Engeland, Gombasek (Fejfar, 1956) in Hongarije, en in Ambrona (Spanje). Szalay en Delson lijken echter hun ‘determinatie' te baseren op de ouderdom van de vindplaatsen en niet op de morfologische kenmerken. Sommige van de vondsten die zij opvoeren waren in de oorspronkelijke beschrijving niet verder gedetermineerd dan Macaca sp., of waren opgevoerd als Macaca florentina dan wel Macaca sylvanus. In hoeverre de verschillende ondersoorten dus daadwerkelijk goed te onderscheiden zijn, staat nog te bezien. In ieder geval is duidelijk dat de makaak in vrijwel alle landen van Zuid en Midden Europa gevonden is. Een goed overzicht van de vondsten wordt gegeven door Fladerer (1987) bij zijn beschrijving van de makaak van Deutsch-Altenburg (Oostenrijk).
De aanwezigheid van een aap in Tegelen wordt wel aangehaald als een extra indicatie dat deze fauna een warme, beboste omgeving vertegenwoordigt. Die paleoecologische interpretatie is ongetwijfeld juist, maar het is de vraag of de makaak als indicator gebruikt mag worden. Makaken hebben de meest noordelijke verspreiding van alle apen. De Japanse soort, die in het Engels ook wel de Snow Monkey, wordt genoemd, komt voor in gebieden waarin het 15 graden kan vriezen (Wada, 1980). Singer et al. (1982) zien in de vondst van makaak fossielen in Hoxne (Engeland) een aanwijzing dat ook de Pleistocene apen in een koud klimaat kunnen leven. De vindplaats heeft namelijk ook fossielen van de toendralemming Lemmus lemmus opgeleverd, een knaagdiertje dat tegenwoordig alleen in het hoge noorden voorkomt. Het argument kan echter worden omgedraaid en de lemming zou vroeger ook in gematigder streken kunnen hebben geleefd. Er zijn aanwijzingen dat dit laatste in ieder geval opgaat. Ook is de aap niet noodzakelijkerwijs een aanwijzing voor een beboste omgeving. Recente makaken leven in bomen, op de grond of op rotsen.