ZOEKEN

MEER ZOOGDIER REGISTER

Bekijk alle zoogdier register in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Perissodactyla
Familie
Rhinocerotidae
Geslacht
Stephanorhinus
Soort
Stephanorhinus etruscus (Falconer, 1868)

Voorkomen

Etruskische neushoorn.

"Rhinoceros" etruscus werd al aan het eind van de 19de eeuw uit ons land beschreven (Stromer von Reichenbach, 1899). In een leemput bij Westerhoven waren talrijke fossielen van deze neushoorn gevonden. Zoveel, dat je uit de collecties van Naturalis en het Noord-Brabants Museum in 's Hertogenbosch vrijwel een complete voorpoot kan samenstellen. De klei van Westerhoven is gedateerd op Cromerien (Van Kolfschoten, 1989a). Overigens plaatst Guérin (1980) de vondsten van Westerhoven in Stephanorhinus hemitoechus, maar deze mening is niet door andere auteurs overgenomen.


Later werden ook veel fossielen van deze soort gevonden in het Limburgse Tegelen, waaronder een groot aantal kiezen (Bernsen, 1927). Loose (1960, 1975) plaatste, zoals in die tijd gebruikelijk, deze soort in hetzelfde geslacht als de Sumatraanse neushoorn, en noemde hem Dicerorhinus etruscus. Tegenwoordig prefereren de meeste wetenschappers om deze neushoorns in een apart genus te plaatsen, zodat in recente literatuur de Etruskische neushoorn Stephanorhinus etruscus wordt genoemd. Guérin (1980) voegt daaraan toe dat de Etruskische neushoorn tot de jongere van de twee ondersoorten behoort, Stephanorhinus etruscus brachycephalus. Volgens de nomenclatuurregels zou deze ondersoort echter S. etruscus hundsheimensis moeten heten.


Op grond van de ouderdom van de Oosterschelde fauna valt ook hier Stephanorhinus etruscus te verwachten. Na ruim een halve eeuw vissen is er slechts een neushoornfossiel gevonden. Het betreft een verafgesleten P4 uit de bovenkaak, die in 1980 werd opgevist. Hooijer (1981 a, b) beschreef deze kies als Dicerorhinus jeanvireti of D. etruscus. Diezelfde determinatie gebruikte hij voor een fragment van een bovenkaakskies dat was opgezogen bij Linden, ten noordoosten van 's Hertogenbosch. (Hooijer, 1985b). Later schreef hij de valse kies uit de Oosterschelde toe aan D. jeanvireti (Hooijer, 1985b). Van Kolfschoten (1989a) wees er echter op dat het onwaarschijnlijk is dat deze soort in Nederland voorkwam. Het Oosterschelde materiaal komt uit de Formatie van Tegelen (Drees, 1986) en de fauna lijkt sterk op die van de Franse vindplaats Chilhac, waarin Stephanorhinus etruscus gevonden wordt. De Vos et al. (1998) voerden in hun faunalijst van de Oosterschelde de kies dus op onder de naam Stephanorhinus cf. etruscus.


Ook uit de Noordzee (Post et al., 2001) en van Maasvlakte (Van Kolfschoten, 1989a; Van Kolfschoten & Vervoort-Kerkhoff (1989a, 1999) zijn fossielen van de Etruskische neushoorn bekend. De vondsten van de Maasvlakte werden ondergebracht in de ondersoort S. etruscus brachycephalus.

Bijzonderheden

De Etruskische neushoorn leefde van zo'n twee miljoen jaar tot 800.000 jaar geleden. Belangrijke vindplaatsen zijn onder meer Puebla de Valverde (Spanje; Guérin & Heintz, 1971), Chilhac (Frankrijk; Boeuf, 1995), verscheidene vindplaatsen in Toscane (Italië; Mazza, 1988) en Untermassfeld (Duitsland; Kahlke, 2001b). In het rijke materiaal van laatstgenoemde vindplaats konden minsten elf individuen herkend worden, zodat we een goed beeld hebben van de anatomie van deze soort. Bovendien is van de Spaanse vindplaats Crespià een betrekkelijk compleet skelet van deze neushoorn beschreven (García-Fernandez et al., 2003).
Stephanorhinus etruscus was een wat langbenige neushoorn, maar was niet zo groot. Alle ledematen zijn in tegenstelling tot de wolharige neushoorn zeer rank gebouwd. De Etruskische neushoorn wordt gezien als een echte browser, een bladeter. Dit blijkt uit zijn laagkronige gebit, maar is ook goed af te leiden uit de meer horizontale stand van de kop en de vorm van de schedel. Zijn houding was geschikt om bladeren van struiken te eten en niet, zoals bij de wolharige neushoorn, gericht op kruiden en grassen op de grond.


De Etruskische neushoorn was een bewoner van savannebiotoop. Dit leefgebied had ook de voorkeur van de zuidelijke mammoet. Zoals de wolharige mammoet en de wolharige neushoorn vaak samen worden aangetroffen in Laat Pleistocene vindplaatsen, zo vinden we zuidelijke mammoet en Etruskische neushoorn veelvuldig gezamenlijk in Vroeg en Midden Pleistocene zoogdierfauna's.

Referenties

  • Boeuf, O. 1995 Le Dicerorhinus etruscus (Rhinocerotidae, Mammalia) du site pliocène supérieur de Chilhac (Haute-Loire, France). - Géobios 28: 383-391.
  • García-Fernandez, D., A. Galobart, X. Ros & E. Cerdeño 2003 Stephanorhinus etruscus (Rhinocerotidae) en el Villgranquiense de Crespìa. - Paleontologia i Evolucío 34: 279-296.
  • Guérin, C. & E. Heintz 1971 Dicerorhinus etruscus (Falconer 1859), Rhinocerotidae, Mammalia, du Villefranchien de la Puebla de Valverde (Teruel, Espagne). - Bulletin du Muséum national de Histoire Naturelle 3, 18: 13-22.
  • Hooijer, D.A. 1981a The first rhinocerotid of the Pretiglian black bones from the Netherlands.- Netherlands Jounal of Zoology 31 (2): 472-475.
  • Hooijer, D.A. 1981b De eerste neushoornkies van de zwarte bottenfauna opgevist in de Oosterschelde.- Zierikzeesche Nieuwsbode, 4 september, 1981.
  • Hooijer, D.A. 1985b Plio/Pleistocene elephantid, equid and rhinocerotid remains from dredging operations at Linden and Maren-Kessel (Noord-Brabant, The Netherlands).- Lutra 28: 31-37.
  • Kahlke, H.-D. 2001b Die Rhinocerotiden-Reste aus dem Unterpleistozän von Untermassfeld. In: R.-D. Kahlke (ed.) Das Pleistozän von Untermassfeld bei Meiningen (Thüringen). - Römisch-Germanisches Zentralmuseum Monographien 40 (2): 501-555
  • Kolfschoten, T. van 1984b Fossiele neushoorns uit Nederland.- Cranium 1 (2): 50-53.
  • Kolfschoten, T. van 1989a De Pleistocene neushoorns van Nederland.- Cranium 6 (2): 19-32.
  • Loose, H. 1975 Pleistocene Rhinocerotidae of W. Europe with reference to the recent two-horned species of Africa and S.E.Asia.- Scripta Geologica 33: 1-59.
  • Mazza, P. 1988 The Tuscan early Pleistocene rhinoceros Dicerorhinus etruscus. - Palaeontographica Italica 75: 1-87.
  • Stromer von Reichenbach, E. 1899 Über Rhinoceros Reste im Museum zu Leiden.- Sammlungen des Geologisches Reichs-Museums, Leiden, NF II (1): 65-94.

Meer zoogdier register

Alces alces (Linnaeus, 1758)
Alces gallicus (Azzaroli, 1952)/Alces latifrons (Johnson, 1874)
Alopex lagopus (Linnaeus, 1758) en Vulpes vulpes (Linnaeus, 1758)
Anancus arvernensis (Croizet & Jobert, 1828)
Aonyx antiquus (De Blainville, 1841)
Arvicola
Bison menneri Sher, 1997
Bison priscus Bojanus, 1827
Bos primigenius Bojanus, 1827
Bubalus murrensis (Berckhemer, 1927)
Canis etruscus Forsyth Major, 1877
Canis lupus Linnaeus, 1758
Capra ibex Linnaeus, 1758
Capreolus capreolus (Linnaeus, 1758)
Castor fiber Linnaeus, 1758
Cervus elaphus Linnaeus, 1758
Cervus rhenanus Dubois, 1904
Chalicotherium sp.
Coelodonta antiquitatis (Blumenbach, 1799)
Crocuta crocuta spelaea (Goldfuss, 1810)
Dama dama (Linnaeus, 1758)
Desmaninae uit het Pleistoceen
Eekhoorns uit het Pleistoceen
Elephas antiquus
Enhydrictis ardea (Bravard, 1828)
Equus caballus Linnaeus, 1758
Equus hemionus Pallas, 1775
Equus hydruntinus Regalia, 1907
Equus major Boule, 1927
Erinaceidae uit het Pleistoceen
Eucladoceros ctenoides (Nesti, 1841)
Gazella deperdita (Gervais, 1847)
Gewone mol uit het Pleistoceen
Gulo schlosseri Kormos, 1914
Hamsters en springmuizen uit het Pleistoceen
Hipparion sp.
Hippopotamus amphibius Linnaeus, 1758
Homo sapiens Linnaeus, 1758
Homotherium latidens Owen, 1846
Hyaena brevirostris Aymard, 1846
Hyaena perrieri Croizet & Jobert, 1828
Hystrix refossa Gervais, 1852
Lagomorpha uit het Pleistoceen
Lemmingen uit het Pleistoceen
Leptobos elatus (Pomel, 1853 ex Croizet)
Lutra lutra (Linnaeus, 1758)
Lynx lynx (Linnaeus, 1758)
Macaca sylvanus florentina (Cocchi, 1872)
Mammut borsoni (Hays, 1834)
Mammuthus meridionalis (Nesti, 1825)
Mammuthus primigenius
Mammuthus trogontherii
Megaloceros dawkinsi (Newton, 1882) en Megaloceros savini (Dawkins, 1887)
Megaloceros giganteus (Blumenbach, 1808)
Meles meles (Linnaeus, 1758)
Microtus
Mimomys
Muizen uit het Pleistoceen
Oerhermelijn, wezel en bunzing
Ovibos moschatus (Zimmermann, 1780)
Panthera gombaszoegensis Kretzoi, 1938
Panthera pardus (Linnaeus, 1758)
Panthera spelaea (Goldfuss, 1810)
Praeovibos priscus Staudinger, 1908
Rangifer tarandus (Linnaeus, 1758)
Rosse woelmuis uit het Pleistoceen
Slaapmuizen
Soergelia minor Moyà-Solà, 1987
Spitsmuizen uit het Pleistoceen
Stephanorhinus hemitoechus (Falconer, 1868)
Stephanorhinus kirchbergensis (Jäger, 1839)
Sus scrofa Linnaeus, 1758
Sus strozzii Meneghini; Forsyth Major, 1881
Tapirus arvernensis Croizet & Jobert, 1828
Trogontherium cuvieri Fischer von Waldheim, 1809
Ungaromys
Ursus arctos Linnaeus, 1758 & U. deningeri Von Reichenau, 1904
Ursus etruscus Cuvier, 1823
Ursus spelaeus Rosenmüller & Heinroth, 1794
Woelmuizen uit het Pleistoceen