Het meest opvallende aan het groot paard was, zoals de naam al suggereert, natuurlijk zijn afmetingen. Qua formaat kunnen ze vergeleken worden met de huidige Zeeuwse knollen. Er zijn veel resten van grote paarden uit het Pleistoceen in Nederland gevonden. Vaak krijgen deze dieren verschillende namen, zoals E. robustus, E. bressanus of E. major. Waarschijnlijk gaat het hier echter om dezelfde soort. De naamgeving van deze vroege paarden is nog steeds onduidelijk. Paleontologen van Naturalis houden de paarden uit het Vroeg-Pleistoceen daarom op Equus sp. en determineren liever niet tot op soort.
Het groot paard behoort tot de stenonine paarden, de groep waartoe ook de zebra's behoren. Dit is te zien aan het patroon van het glazuur in de onderkaakkiezen, dat primitiever is dan dat van de echte of caballoide paarden. De botten van het groot paard hebben geen speciale kenmerken. Het voornaamste verschil met huidige paarden is hun grootte.
Paarden zijn echte vlaktedieren. Hun gebit is hoogkronig, een typisch kenmerk van grazers. Waarschijnlijk leefde het groot paard, net als zebra's en andere wilde paarden, in kudden in een open landschap, alhoewel er ook fossielen zijn gevonden in de vindplaats Tegelen die juist een bosachtige omgeving lijken te vertegenwoordigen.
Afhankelijk van welke determinatie je gebruikt, kwam het groot paard in bijna geheel Eurazië voor. Overal in Europa zijn vondsten gedaan van zeer grote paarden. Of deze allemaal tot dezelfde soort behoren, is nog steeds niet duidelijk. Namen suggereren soms dat er allerlei verschillende soorten rondliepen, maar dit lijkt niet erg logisch als je kijkt naar de verspreiding van andere soorten. Totdat een onderzoeker alle vondsten van grote paarden met elkaar gaat vergelijken, zullen de meningen over de soortenindeling van deze dieren verdeeld blijven.
Paarden komen in Nederland als sinds het Vroeg-Pleistoceen voor (1,8 miljoen jaar geleden). Vroeger werden ze zelfs wel gezien als gidsfossielen. Het Pleistoceen werd namelijk gedefinieerd aan de hand van het 'binnenkomen' van paarden, maar ook van mammoeten en grote runderen zoals de oeros. Tegen het eind van het Vroeg-Pleistoceen werden de stenonine paarden in de noordelijke streken vrijwel compleet vervangen door moderne paarden, waartoe ook de huidige paarden behoren.
Het paard is een schoolvoorbeeld van evolutie. Hun voorouders leefden in bossen en zijn later overgegaan op een leven op de vlakte. Door een grote opeenvolging van fossielen, met name in Amerika, is goed te zien hoe het paard in de loop van de evolutie steeds hoger op zijn tenen ging staan en geleidelijk zijn tenen reduceerde tot alleen de middelste overbleef. De overgang van het leven in de bossen naar dat op de vlakte is ook te zien in de tanden, die in de loop van de evolutie steeds hoogkroniger werden.
Terwijl die grote lijn dus goed bekend is, is de evolutie binnen het geslacht Equus juist grotendeels in nevelen gehuld. We weten niet precies de relatie tussen ezels, zebra's en paarden, die allemaal tot Equus gerekend worden. De verwarring rond de verschillende namen helpt ook niet echt om een goed beeld te krijgen van de verwantschappen tussen de verschillende paardenfossielen.
Vondsten van paarden uit het Vroeg-Pleistoceen zijn in Nederland niet talrijk. In het Limburgse Tegelen zijn enkele middenhandsbeenderen gevonden, net als in de Oosterschelde. Uit de Noordzee zijn resten van het grote paard vooral bekend uit de locatie Het Gat en mogelijk moeten ook sommige paardenfossielen uit het opgespoten materiaal van de Maasvlakte tot deze soort gerekend worden. Daarnaast is een incompleet middenhandsbeen uit het zandwinningsgebied Kraaijenbergse Plassen bij Linden in Noord-Brabant beschreven als groot paard.
- Erik Rotteveel, Naturalis
Forsten, A. & V. Dimitrijevic, 2003. Pleistocene horses (genus Equus) in the central Balkans. - Annales Geologiques de la Peninsule Balkanique 65: 55-75.
Grzimek, B., 1972. Het leven der dieren. - Het Spectrum, Utrecht. 679p.
Kolfschoten, T. van & C. Laban, 1995. Pleistocene terrestrial mammal faunas from the North Sea. - Mededelingen Rijks Geologische Dienst 52:135 -151.