ZOEKEN

MEER ZOOGDIER BESCHRIJVINGEN

Bekijk alle zoogdier beschrijvingen in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Grottenbeer

Ursus spelaeus

Taxonomie

Klasse
Mammalia (zoogdieren)
Orde
Carnivora (roofdieren)
Familie
Ursidae (beren)
Geslacht
Ursus
Soort
Ursus spelaeus

Karakterisering

De grottenbeer is de grootste landcarnivoor die ooit in Eurazië heeft geleefdt. Fossielen van deze soort worden veel in grotten gevonden. De naam grottenbeer is een letterlijke vertaling van de wetenschappelijke naam. Deze soort wordt echter ook vaak holenbeer genoemd, een vertaling van het Duitse Höhlenbär. De grottenbeer is, na de wolharige mammoet en de wolharige neushoorn, één van de bekendste zoogdieren uit de laatste ijstijd. Al sinds het begin van de 19e eeuw worden er grote aantallen botten in grotten in Engeland, Duitsland en Oostenrijk gevonden. De grottenbeer wordt ingedeeld in de orde van de roofdieren. Deze beersoort was echter een strikte vegetariër, een trend die al bij zijn voorganger Deninger's beer was ingezet.

Uiterlijk

De schofthoogte van de grottenbeer bedroeg 175 centimeter en de totale lengte lag rond de 3,5 meter. Hij had dezelfde omvang als de huidige grizzlybeer, maar was zwaarder gebouwd en woog misschien wel 1500 kg. Mannetjes waren veel groter dan vrouwtjes, maar er was wel overlap. De hoektanden van mannetjes waren duidelijk groter. De grottenbeer heeft een steil voorhoofd, waardoor hij goed te onderscheiden is van de bruine beer (Ursus arctos). Op basis van fossielen van ledematen is bepaald dat de grottenbeer dikker en zwaarder gebouwd was dan de bruine beer.

Leefwijze

De grottenbeer had een vegetarisch dieet en kan dus niet echt als roofdier worden bestempeld. Dit blijkt ook uit het gebit, dat zeer veel knobbels had. Deze aanpassing vinden we ook bij de panda, eveneens een vegetariër uit de berenfamilie. Ook verdwijnen de valse kiezen langzaam uit het gebit gedurende de evolutie van de grottenbeer. Een soort die uitsluitend planten eet, heeft weinig aan valse kiezen. Een van de valse kiezen bij de grottenbeer gaat steeds meer op een echte kies lijken (molarisatie), waardoor het maaloppervlak van het gebit wordt vergroot. Uit onderzoek naar pollen in grotten is gebleken dat het voedsel voornamelijk uit alpenkruiden bestond. Daarnaast werden vruchten, bessen, noten, kruiden en zelfs gras gegeten. De alpenkruiden hadden echter de voorkeur omdat ze voedselrijker zijn dan grassen. Bovendien slijt het gebit minder snel door deze zachtere plantensoorten.

 

De grottenbeer leefde op een arctische toendra. 's Winters verbleef hij in grotten. Dit bood niet alleen bescherming tegen regen en sneeuw, maar de constante temperatuur zorgde ook voor een gunstiger energieverbruik. Om meer energie te besparen, hield de grottenbeer, net als de bruine beer een winterrust, waarbij de hartslag met de helft naar beneden ging en de lichaamstemperatuur daalde van 37ºC naar ongeveer 15ºC. Gedurende de wintermaanden bracht het vrouwtje haar jongen ter wereld. Dit was voor zowel de moeder als de jongen een zware tijd. Veel jongen overleefden de eerste weken niet, waarmee het hoge aantal fossielen van pasgeborenen in grotten verklaard kan worden. Ook voor zwakke, zieke en oudere dieren waren dit kritische maanden. Grottenberen brachten bijna de helft van hun ongeveer 30-jarige leven door in donkere grotten.

 

Dankzij zijn indrukwekkende verschijning zal de grottenbeer weinig vijanden hebben gekend. Jonge exemplaren zijn mogelijk ten prooi gevallen aan de grottenleeuw. Andersom zal de grottenbeer ook jonge grottenleeuwen hebben gedood wanneer zij niet door hun moeder werden beschermd.

Geografische verspreiding

Het verspreidingsgebied van de grottenbeer strekt zich uit van het zuiden van Engeland tot over de Pyreneeën en oostelijk tot in de Oeral. Het was dus een typisch Europees dier. Een bekende vindplaats van de grottenbeer is de Drachenhöhle in Steiermark, Oostenrijk, waar naar schatting resten van zo'n 30.000 individuen zijn aangetroffen. Fossielen worden veel aangetroffen in grotten in bergachtige gebieden, zoals in de Pyreneeën, de Alpen, de Karpaten, de Kaukasus en de Oeral.

Voorkomen in de tijd

De oudste fossielen van de grottenbeer dateren van 250.000 jaar geleden, maar sommigen menen dat ze niet ouder zijn dan 130.000 jaar. De grottenbeer leefde tot zo'n 16.000 jaar geleden en stierf mogelijk uit als gevolg van zijn strikt vegetarische dieet: de tijd die de grottenbeer kon gebruiken om een speklaag op te bouwen waarop hij een hele winter kon teren, werd steeds korter door het veranderende klimaat.

Evolutie

De evolutie liep via de Etruskische beer (Ursus etruscus) en Deningers beer tot de grottenbeer. Deze evolutie verliep geleidelijk, waardoor het lastig is om een grens te trekken tussen verschillende soorten. Uit de Etruskische beer ontstond naast de grottenbeer ook de bruine beer (U. arctos), die nog altijd in Noord-Amerika en Eurazië voorkomt. De evolutielijn van de grottenbeer splitste zich een miljoen jaar geleden af van de evolutielijn van de bruine beer. Deze splitsing is ook met genetisch onderzoek aangetoond, waardoor met zekerheid is vast te stellen dat grottenbeer geen variant is van de bruine beer. Hoewel deze splitsing al lang geleden plaatsvond, is van de nu nog levende beren de bruine beer het meest verwant aan de grottenbeer.

 

Net als bij de wolharige mammoet en het reuzenhert zijn er van de grottenbeer ook dwergrassen bekend. Er is een duidelijk verband tussen de hoogte van de woonplaats en de grootte van de beren. De dwergrassen zijn altijd afkomstig van populaties die hoog in de bergen leefden.

Vindplaatsen in Nederland

Nederland kent geen grotten en daarom waren de overwinteringsmogelijkheden van de grottenbeer waarschijnlijk beperkt. In Giesbeek is een groot aantal beenderen van een beer gevonden die met zekerheid aan één individu toebehoorden, mogelijk een grottenbeer. In de buurt van Breskens is een schedelfragment opgevist met een hoog voorhoofd, wat typerend is voor de grottenbeer.

 

- Dennis van den Berge, Naturalis

Meer informatie

»

Bol, J., 2002. De Holenbeer. - Cranium 19(2): 149-155.

»

Diedrich, C., 2004. Seltene Freilandfunde des Hohlenbaren Ursus spelaeus Rosenmuller 1794 aus den oberpleistozanen Emscher- und Weserkiesen (Norddeutschland). - Pillippia 11(3): 201-209.

»

Mol, D., J. de Vos & L. van den Hoek Ostende. Zoogdieren van Nederland gedurende de IJstijd (in prep.).

»

Rabeder, G., D. Nagel & M. Pacher, 2000. Der Höhlenbär. - Jan Thorbecke Verlag, Stuttgart. 112p.

Auteurs

  • Dennis van den Berge

Meer zoogdier beschrijvingen