De Nederlandse naam van het groot Tegels hert verwijst naar de belangrijkste vindplaats van dit hert in ons land, de kleigroeves bij het Limburgse Tegelen. Daar zijn ook fossiele botten van een kleiner hert gevonden, Cervus rhenanus. Eucladoceros wordt daarom aangeduid met groot hert. In grootte was dit dier vergelijkbaar met het edelhert en het had net als deze recente soort een uitbundig vertakt stanggewei. Vandaar ook de geslachtsnaam Eucladoceros (= Grieks voor 'goed vertakt gewei').
Het groot Tegels hert laat zich qua uiterlijk het best vergelijken met het edelhert, maar het was met een schofthoogte van 1,8 meter en een lengte van 2,5 meter wel groter. Beide soorten hebben een stanggewei. In het geval van het groot Tegels hert bestond dit uit één stang die achteroverbuigt, met min of meer loodrecht daarop vier of vijf zijtakken die aan de punten naar voren buigen.
Men kan veronderstellen dat het groot Tegels hert een levenswijze had die overeen kwam met die van het edelhert, maar analyse van sporen op het glazuur van de kiezen heeft aangetoond dat het groot Tegels hert zich voedde met takken en bladeren. Het edelhert heeft daarentegen een gevarieerder dieet: naast takken en bladeren eet hij ook gras, wortels en knollen. Edelherten kunnen dan ook overleven in tal van verschillende milieus, alhoewel ze een voorkeur hebben voor een bosachtige omgeving. De vele fossielen van het groot Tegels hert uit Tegelen, waarvan de fossiele flora en fauna ook duiden op bos, bevestigen ook dat dit dier zich thuis voelde in een meer bosachtige omgeving. Het is goed mogelijk dat het hert wist stand te houden in de wat koudere perioden van het Vroeg-Pleistoceen, net zoals edelherten van tegenwoordig in koele streken leven.
Nog niet zo lang geleden had ieder land zijn eigen soort Eucladoceros. De Nederlandse vondsten werden bijvoorbeeld E. teguliensis genoemd. Op zich is het onlogisch dat er zoveel verschillende soorten zouden zijn met ieder een beperkte verspreiding. Het edelhert heeft immers vandaag de dag ook een enorme verspreiding. Nederlandse paleontologen wisten aan te tonen dat met al die verschillende namen vrijwel steeds dezelfde soort werd aangeduid. Toen werd ook duidelijk dat deze soort een enorm verspreidingsgebied had en door heel Europa en zelfs tot in Azië voorkwam.
De bloeiperiode van het groot Tegels hert lag in het Vroeg-Pleistoceen, maar er zijn ook vondsten gemeld uit het Plioceen en het Midden-Pleistoceen. De Nederlandse vondsten dateren uit het Vroeg-Pleistoceen tot vroeg Midden-Pleistoceen.
Over de evolutie van het groot Tegels hert valt weinig te zeggen. Het is niet duidelijk welke soort of welk geslacht de voorouder van dit hert geweest is. Het geslacht Eucladoceros zelf is een doodlopende tak; geen van de recente soorten is een directe afstammeling ervan.
Van alle skeletonderdelen van het hert, worden geweien het vaakst als fossielen gevonden. Enerzijds omdat geweien uit bot bestaan (hierdoor zijn ze hard en resistent tegen verwering), anderzijds omdat er elk jaar een nieuw gewei op de kop groeide, dat vervolgens weer werd afgeworpen. In de loop van zijn leven produceerde een mannetje dus meerdere geweien. Deze feiten maakten de kans op fossiliseren aanmerkelijk groter.
- Lars van den Hoek Ostende, Naturalis
Vos, J. de, D. Mol & J. W. F. Reumer 1995. Early Pleistocene Cervidae (Mammalia, Artiodactyla) from the Oosterschelde (the Netherlands), with a revision of the cervid genus Eucladoceros Falconer, 1868. - Deinsea 2: 95-121.
Website Wikipedia