De wolf leeft zowel in gematigde als koude klimaten en is in staat om zich staande te houden in uiteenlopende biotopen, van toendra tot bos en van bergen tot steppe. De soort is verspreid over het hele noordelijk halfrond en ontbreekt alleen in tropische regenwouden en woestijnen. In dichtbevolkte gebieden is hij echter verdreven door de mens. Dit is te wijten aan zijn slechte reputatie, hoewel er slechts weinig gevallen bekend zijn van wolven die mensen doodden. Wel vergrijpen ze zich van tijd tot tijd aan vee. Tijdens de laatste ijstijd was de wolf een algemene verschijning op de mammoetsteppe, waar hij samen met de grottenhyena en de grottenleeuw tot de toppredatoren behoorde. In tegenstelling tot andere grote carnivoren, is de wolf aan het eind van de ijstijd niet uitgestorven. Hij is zelfs niet uit ons land verdwenen: gedurende het gehele Holoceen kwam hij in Nederland voor. Pas in 1845 is de laatste wolf in ons land gedood.
De wolf is de grootste van de wilde hondachtigen. Wolven kunnen tot 160 cm lang worden en wel 80 kg wegen, hoewel het gemiddelde gewicht rond de 40 kg ligt. In het zuidelijke deel van het verspreidingsgebied zijn wolven veel kleiner dan in Arctische gebieden.
Wolven behoren tot de mesocarnivoren. Ze hebben geen gebit dat uitsluitend is aangepast aan een vleesdieet zoals hypercarnivoren (denk aan katachtigen), maar ook niet de afgeplatte kiezen van hypocarnivoren (zoals beren). Wel hebben ze het voor carnivoren typische scheurkiescomplex, dat bestaat uit een vergrote laatste premolaar in de bovenkaak en een vergrote eerste molaar in de onderkaak. Deze twee kiezen hebben scherpe kanten die als de bladen van een schaar langs elkaar snijden en waarmee eenvoudig vlees, taaie pezen en zelfs dunne botten doorgebeten kunnen worden. Om een zo groot mogelijke bijtkracht uit te kunnen oefenen luistert de positie van de scheurkiezen in de kaak zeer nauw. Hierbij spelen twee afwegingen een rol. Enerzijds moeten de kiezen zo dicht mogelijk bij het kaakgewricht zitten, zodat de kaakspieren zoveel mogelijk kracht op de kiezen kunnen overbrengen, anderzijds moeten ze zo ver vooraan zitten dat ze ver genoeg uiteen staan om zich bijvoorbeeld om een poot van een de prooi te kunnen klemmen. Het scheurkiescomplex zit mechanisch precies op de juiste plek, net achter het midden van de kaak - het is een wonderlijk staaltje ingenieurskunst van de natuur.
Uiteraard moet het voedsel eerst gepakt worden. Daarbij speelt, naast de langgerekte spitse snuit, ook de bouw van de poten een rol. Hondachtigen hebben over het algemeen lange poten en zijn meer gebouwd voor uithoudingsvermogen en langeafstandsachtervolgingen dan voor sluipen en korte sprints. Hun relatief stijve rug laat tijdens het lopen weinig beweging toe en voorkomt daarmee energieverlies. In tegenstelling tot de meeste katachtigen, beschikken honden niet over intrekbare klauwen. De poten van wolven zijn erg breed en met name geschikt om over sneeuw te rennen, waar hoefdieren in wegzakken. De ogen van een volwassen wolf hebben een typerende gele kleur.
Wolven kunnen zestien jaar oud worden. Ze jagen over het algemeen op prooien die groter zijn dan zijzelf, hoewel middelgrote en kleinere prooien als schapen en knaagdieren niet worden versmaad. Om grote hoefdieren zoals elanden en bizons te kunnen vangen, jagen wolven in groepen, roedels genaamd. Een roedel bestaat in principe uit wolven uit dezelfde familie: twee ouders met hun nakomelingen. Als een nakomeling een nieuwe roedel wil stichten, zal deze het territorium van de groep verlaten. De grootte van de groep lijkt afhankelijk te zijn van het prooidier dat het meest voorhanden is. Waar voornamelijk op herten gejaagd wordt, bestaat een groep uit niet meer dan zeven individuen. Waar wolven op elanden jagen, bestaan groepen uit vijftien tot twintig dieren. De elanden worden zolang achtervolgd tot ze uitgeput raken; ze zijn dan vrij gemakkelijk te overmeesteren. Tijdens de drijfjacht werken wolven in de jachtgroep als een gecoördineerde eenheid samen.
Wolven selecteren prooidieren die kwetsbaar zijn. Oudere, zeer jonge of kreupele dieren worden sneller aangevallen dan sterke, gezonde en zeer grote individuen. In een strenge winter met veel sneeuwval zijn de meeste prooidieren aanzienlijk kwetsbaarder, omdat ze minder goed in de diepe sneeuw uit de voeten kunnen en door voedselschaarste vaak zwakker zijn. Tijdens het late Pleistoceen jaagden wolven waarschijnlijk op poolhazen, rendieren en wisenten. Op veel fossiele botten zijn knaagsporen gevonden die aan wolven toegeschreven kunnen worden.
De wolf behoort tot de zoogdieren die zich zeer wijd verspreid hebben (samen met onder andere de huismuis, de bruine rat en de mens) en komt voor in noordelijk Azië, Europa en Noord-Amerika. Territoria van verschillende roedels overlappen elkaar niet en zijn gemiddeld 200 km² groot, al is dit zeer variabel. Als jonge wolven hun roedel verlaten, kunnen ze tot achthonderd kilometer in één richting afleggen voor ze hun eigen roedel beginnen. Dit heeft zeker bijgedragen aan hun enorme verspreiding. Hondachtigen kunnen overleven in de meest uiteenlopende omstandigheden. Wolven komen tegenwoordig voor in gebieden met een gematigd tot zeer koud klimaat. Fossiele wolven zijn zelfs gevonden rond de huidige poolcirkel, waar tijdens het Laat-Pleistoceen het landijs zich terugtrok.
De wolf was in Europa tijdens het Laat-Pleistoceen wijd verspreid en bereikte continentaal Noord-Amerika aan het einde van de laatste ijstijd, ongeveer 12.000 jaar geleden. Op de meeste continenten stierven de grote dieren aan het einde van het Pleistoceen uit. De wolf vormt hierop echter een uitzondering en is nog steeds een van de meest succesvolle hondachtigen op de wereld.
Directe verwanten zijn de andere soorten van het geslacht Canis, zoals de uitgestorven reuzenwolf (Canis diris), de coyote (Canis latrans) en de rode wolf (Canis rufus). Ons huisdier de hond (Canis lupus familiaris) stamt af van de wolf en vormt volgens veel wetenschappers een ondersoort.
Het eerste Pleistocene fossiel van een wolf uit Nederland was een onderkaak die in 1958 met een baggerschip uit de Westerschelde bij Ellewoutsdijk is opgezogen. Toch blijken fossielen vrij algemeen gevonden te worden, zowel tussen het materiaal uit de Noordzee als bij zandwinning uit zandzuigerijen. Andere fossielen zijn gevonden in de omgeving van Losser aan de Duitse grens, bij Haerst (nabij Zwolle), in de IJssel bij de zandwinning Havikerwaard (in de buurt van Dieren), op de Maasvlakte bij Rotterdam en in de uiterwaarden van de Nederrijn bij Elst. Ook de platvisvisserij in de Noordzee levert grote hoeveelheden wolvenfossielen op. Al met al is Nederland een van de belangrijkste vindplaatsen ter wereld van de Pleistocene wolf.
Een probleem bij de determinatie van wolven is dat ze soms moeilijk te onderscheiden zijn van Holocene resten van grote honden. Over het algemeen zijn de schedel en kaken van wolven veel forser dan die van honden en heeft de schedel een aantal specifieke kenmerken, maar het blijft lastig bij vondsten uit zandzuigerijen, waar Pleistoceen en Holoceen materiaal vaak door elkaar gevonden worden.
Een koolstofdatering van een dijbeen van een wolf opgevist uit de Eurogeul bewees dat de wolf inderdaad tijdens het Laat-Pleistoceen (omstreeks 48.000 jaar geleden) deel uitmaakte van de mammoetsteppefauna in West-Europa. Toch zien we dat ook in het Eurogeulmateriaal vermenging met Holocene elementen optreedt. Een ander opvallend fossiel dat hier is opgevist werd gedetermineerd als hond. Deze bovenkaak is ca. 8000 jaar oud, zodat duidelijk is dat hier al in het Vroeg-Holoceen honden rondliepen.
De wolf is welkom in ons land, dat blijkt ook uit de inspanningen van de Nederlandse politiek. Daar ligt een wetsvoorstel om de wolf een beschermde status te geven. Alle omstandigheden voor het leven van de wolf in Nederland zijn er al, nu de wolf nog.
- Rémon Visser, Naturalis
Mech, L. D. & L. Boitani, 2003. Wolves, behavior, ecology, and conservation. - The University of Chicago Press, Chicago (USA). 448p.
Mol, D., J. de Vos, R. Bakker, B. van Geel, J. Glimmerveen, H. van der Plicht & K. Post, 2008. Kleine encyclopedie van het leven in het Pleistoceen. Mammoeten, neushoorns en andere dieren van de Noordzeebodem. - Veen Magazines, Diemen. 233p.
Peterson, R. O., 1977. Wolf ecology and prey relationships on Isle Royale. - National Park Service Scientific Monograph Series 11: 1-210.
Wang, X., R. H. Tedford & M. Anton, 2008. Dogs: Their fossil relatives and evolutionary history. - Columbia University Press, New York (USA). 219p.