ZOEKEN

MEER ZOOGDIER BESCHRIJVINGEN

Bekijk alle zoogdier beschrijvingen in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Kortsnuitdolfijn

Protophocaena minima

Taxonomie

Klasse
Mammalia (zoogdieren)
Orde
Cetacea (walvissen)
Familie
Pontoporiidae (Zuid-Amerikaanse rivierdolfijnen)
Geslacht
Protophocaena
Soort
Protophocaena minima

Karakterisering

Tien miljoen jaar geleden zag de Noordzee er natuurlijk niet zo uit als tegenwoordig. In deze Miocene zee zwommen er kleine dolfijnen rond die sterk leken op de huidige bruinvissen, maar die tot een andere familie behoorden. Deze kortsnuitfdolfijnen hadden - de naam zegt het al - erg korte snuiten. Het eerste fossiele schedelfragment van deze uitgestorven soort werd in 1905 beschreven door paleontoloog Othenio Abel. Hij deelde deze vondst op grond van de zeer korte snuit in bij de bruinvissen (Phocoenidae) en noemde het geslacht Protophocaena, vrij vertaald: oer-bruinvis. In de loop van de 20e eeuw zijn er meer schedels ontdekt en bestudeerd. Men kwam tot de conclusie dat de schedel van deze soort meer overeenkomsten vertoont met de Zuid-Amerikaanse rivierdolfijnen, daar wordt hij tegenwoordig bij ingedeeld.

Uiterlijk

Een heel skelet is nog niet gevonden, maar als deze soort dezelfde lichaamsverhoudingen had als de huidige dolfijnen, dan had de kortsnuitdolfijn waarschijnlijk een lengte van niet meer dan een meter. Dit is aanzienlijk kleiner dan de moderne, niet-verwante kortsnuitdolfijnen (Cephalorhynchus), die maximaal 1,70 meter lang worden. Kortsnuitdolfijnen wordt tot de rivierdolfijnen gerekend op basis van bepaalde schedelkenmerken, zoals een laag voorhoofd. Er zijn echter ook verschillen: de kortsnuitdolfijn had een korte snuit, terwijl moderne rivierdolfijnen meestal een lange snuit bezitten.

 

In de kaken bevinden zich holtes, maar de kleine tanden zijn nog niet gevonden. In Langenboom in Noord-Brabant, waar de meeste schedels van deze soort zijn gevonden, worden af en toe ook heel kleine dolfijnentanden aangetroffen die wel eens van kortsnuitdolfijnen zouden kunnen zijn. Ook gehoorbeentjes en wervels zijn gevonden. Zowel wervels als tanden van dolfijnen lijken sterk op elkaar en daarom is het moeilijk om deze tot op soort te determineren.

Leefwijze

De kortsnuitdolfijn leefde waarschijnlijk meer in open zee dan zijn tegenwoordige verwanten. Moderne rivierdolfijnen voelen zich vooral thuis in ondiep water, dicht bij de kust en in riviermondingen. De kortsnuitdolfijn jaagde waarschijnlijk in dieper water, voornamelijk op kleine vissen, kreeften en inktvissen. Deze prooien werden opgespoord met behulp van echolocatie. Een door de kortsnuitdolfijn uitgezonden geluidssignaal kaatste op de prooi terug en werd door het goed ontwikkelde gehoor geregistreerd. Mogelijk werkten kortsnuitdolfijnen bij de jacht op vis samen in groepen, zoals veel dolfijnen dat nu ook doen.

Geografische verspreiding

Schedels van de kortsnuitdolfijn zijn tot nu toe uitsluitend in België en Nederland gevonden. Het is mogelijk dat hier een geïsoleerde populatie leefde, maar wellicht liggen er op andere plaatsen in de wereld ook fossielen van dit dier in de bodem verborgen. Pontoporiidae, de familie waartoe de kortsnuitdolfijn behoort, leven tegenwoordig alleen aan de 'overkant' van de Atlantische Oceaan, langs de kusten van Zuid-Amerika. Het is dus opmerkelijk dat in het Mioceen leden van deze familie ook aan 'onze kant' van de Atlantische oceaan vertoefden. In het Mioceen hadden Pontoporiidae dus een veel grotere verspreiding dan tegenwoordig.

Voorkomen in de tijd

De schedels van de kortsnuitdolfijn hebben een ouderdom van 5-10 miljoen jaar. In het Mioceen was de zeespiegel vele meters hoger dan nu en stond een groot deel van Nederland onder water. De kustlijn lag verder naar het oosten, volgde ruwweg de huidige oostgrens van ons land en liep naar het zuiden door richting Antwerpen. Vanaf het Oligoceen tot aan het Plioceen koelde de aarde snel af en daalde de temperatuur en het zeeniveau tot wat het nu is. Een groot aandeel mariene soorten uit het Mioceen zijn waarschijnlijk hierdoor uitgestorven.

Evolutie

Walvisachtigen stammen af van viervoetige evenhoevige landzoogdieren, die aan het begin van het Eoceen (meer dan 55 miljoen jaar geleden) langzaam aangepast raakten aan het leven in het water. De vroegste walvisachtige (Pakicetus, ± 50 miljoen jaar geleden) liep nog op vier poten en had een amfibische leefwijze. Zijn opvolger, Ambulocetus natans (± 45 miljoen jaar geleden), was al meer aan het leven in het water aangepast. Met zijn langgerekte en gestroomlijnde lijf leek hij veel op een otter. Ook hij beschikte nog over goed ontwikkelde achterpoten en kwam hij waarschijnlijk op het land om jongen te baren en te zogen. Bij Basilosaurus (± 35 miljoen jaar geleden) waren de achterpoten al gereduceerd tot onbruikbare stompjes. Zijn lijf had de typische walvistorpedovorm, met een horizontale staart en tot flippers omgevormde voorpoten. Verder zien we bij Basilosaurus een ander voor walvissen essentieel kenmerk: de migratie van het neusgat van voor naar bovenop de kop. Dit stelt walvissen in staat om aan de wateroppervlakte adem te halen terwijl hun lichaam onder water blijft. Bij Basilosaurus zat het neusgat halverwege de kop. Zijn gehoororgaan ziet er typisch walvisachtig uit en het was waarschijnlijk al volledig geschikt om onder water te horen. In de loop van het Eoceen ontstond geleidelijk een grote diversiteit aan 'oerwalvissen' (Archeoceti). Dit waren de voorouders van de moderne walvissen en dolfijnen. Recent zijn ook in de Noordzee enkele wervels van Eocene oerwalvissen opgevist. Hoe de evolutie van de kortsnuitdolfijn precies is verlopen, is echter nog onduidelijk. De familie van Pontoporiidae bestaat momenteel uit één levende soort (de La Platadolfijn (Pontoporia blainvillei)) en twee fossiele soorten.

Vindplaatsen in Nederland

In Nederland zijn momenteel tenminste vijftien schedelfragmenten van de kortsnuitdolfijn gevonden, wat ons land de belangrijkste vindplaats ter wereld maakt. Bijna alle schedels komen uit opgespoten zand bij Langenboom. Daar haalt een zandzuiger Miocene groenzanden met duizenden fossielen naar boven. De eerste Nederlandse schedel is echter in het noordoosten van Gelderland gevonden, in de Needse Berg. De allereerste schedel van deze dolfijn werd opgegraven in Antwerpen.

 

De gevonden schedels zijn verweerd door omwerking van het sediment waar de fossielen oorspronkelijk in lagen. De Miocene zeeafzettingen waarin de fossielen zich bevonden, zijn door latere zeespiegelstijging weer opgeruimd. Het zand spoelde weg maar zware objecten zoals stenen en fossielen bleven liggen. Ze verzamelden zich in de branding, waar ze lange tijd in de golven heen en weer rolden. De scherpe randjes braken af of werden gladgepolijst. Als gevolg hiervan zijn de schedels gebroken en zijn fijne details niet meer zichtbaar. Gelukkig vullen de brokstukken elkaar aan en kunnen we ons nu een goed beeld van de schedel vormen. Zo weten we dat de schedel van de kortsnuitdolfijn oorspronkelijk een  lengte had van 20-24 centimeter.

 

- Thierry Fonville, Naturalis

Meer informatie

»

Ahrens, H., 2005. Weer een schedel van Protophocaena minima erbij! - Cranium 22: 41-44.

»

Gingerich, P. D., 2004. Whale evolution. -  McGraw-Hill Yearbook of Science and Technology 2004: 376-379.

»

Lambert, O. & K. Post, 2005. First European pontoporiid dolphins (Mammalia: Cetacea, Odontoceti) from the Miocene of Belgium and the Netherlands. - Deinsea 11: 7-20.

»

Pyenson, N. D. & E. Hoch, 2007. Tortonian Pontoporiid Odontocetes from the eastern North Sea. - Journal of Vertebrate Paleontology 27(3): 757-762.

Auteurs

  • Thierry Fonville

Meer zoogdier beschrijvingen