De poolvos is de kleinste hondachtige die tijdens de laatste ijstijd op de mammoetsteppe aan de top van de voedselketen stond. Hoewel hij graag vlees at, was het een echte scharrelaar die alles at wat hem voor de bek kwam. Daardoor kon hij zich goed handhaven tussen grotere vleeseters als grottenleeuw, wolf en grottenhyena. Doordat er weinig resten van de poolvos gevonden zijn weten we niet veel over het voorkomen tijdens de laatste ijstijd in Nederland. De weinige vondsten zijn echter heel belangrijk: ze tonen aan dat er in ons land poolomstandigheden hebben geheerst.
Met zijn gedrongen uiterlijk en dikke vacht was de poolvos optimaal aan de poolkou aangepast. Lichaamsuitsteeksels zoals oren en poten waren zo klein mogelijk om zo min mogelijk warmte te verliezen. Warmte vasthouden deed de poolvos met zijn dikke vacht. De vacht bestaat voor 70% uit donshaar, dat isolerend werkt. De vacht is 's winters sneeuwwit en werkt als een perfecte schutkleur op besneeuwde vlakten.
Volwassen poolvossen konden een gewicht bereiken van 2,5-5 kilogram bij een lengte van dertig centimeter. Mannetjes waren iets zwaarder gebouwd dan vrouwtjes. De bouw van het gebit van de poolvos is typisch hondachtig: scherpe hoektanden om prooi te kunnen grijpen en doden en scheurkiezen om de prooi in stukken te kunnen scheuren.
Dankzij de isolerende vacht en het kleine formaat kon de poolvos in de extreem koude omstandigheden overleven. De poolvos was een vaste begeleider van de muskusos, die eveneens aan barre kou was aangepast.
De poolvos was in principe een vleeseter, maar omdat er niet altijd voldoende voedsel voorhanden was, had hij meer overlevingskans als omnivoor. Hij at alles wat hij aan eetbaars kon vinden, van vlees tot eieren en bessen. Zelfs uitwerpselen waar nog voedingsstoffen inzaten at hij op. Zijn hoofdvoedsel bestond evenwel uit lemmingen.
Poolvossen leefden in kleine groepjes, die bestonden uit een reu en twee tot vijf teefjes. Zulke groepjes ontstonden alleen als er genoeg voedsel te vinden was. Was er weinig voedsel voorhanden dan leefden de poolvossen solitair en kwamen ze alleen voor de voortplanting bijelkaar. Van de nu nog levende poolvossen weten we dat de dieren uiterst reproductief kunnen zijn, vooral in perioden waarin er veel voedsel voorhanden is. Na een draagtijd van 7-8 weken worden zo'n elf jongen geboren. Het aantal jongen kan echter oplopen tot negentien; hiervan overleven er echter vaak maar vijf.
Poolvosfossielen zijn gevonden in Nederland, Duitsland, België, Frankrijk, Rusland, Noord-Amerika en Azië. Dit geeft aan dat de Pleistocene poolvos een zeer groot verspreidingsgebied had. Hoewel de poolvos uitstekend was aangepast aan polaire omstandigheden, kon hij waarschijnlijk ook in streken met een milder klimaat overleven. De huidige poolvossen leven zowel op het poolijs als verder zuidelijk op de toendra.
De poolvos leefde in Nederland in de laatste IJstijd, 100.000 tot 10.000 jaar geleden.
De voorloper van alle hondachtigen is Hesperocyon. De eerste vosachtige in Eurazië was Vulpes alopecoides. De splitsing tussen wolven en vossen vond ongeveer vijf miljoen jaar geleden plaats in Noord-Amerika. Pas aan het einde van de laatste ijstijd verbreidt de poolvos zich vanuit Noord-Amerika naar Europa.
De kans dat je resten van een poolvos aantreft is klein. De botten zijn klein en worden daarom niet goed herkend op stofhopen bij grindgaten. Ze glippen ook door de mazen van een visnet heen. Verder kunnen ze door hun gelijkenis met hondachtigen voor resten van honden worden aangezien. Bij ons zijn daarom nog steeds weinig poolvosresten bekend. Het kan ook zijn dat de soort gewoon zeldzaam is geweest en gedurende korte perioden voorkwam. Resten van de poolvos zijn gevonden in de ontzanding Rhederlaag bij Dieren in Gelderland, op de Noordzee, en in zandzuigput De Haerst in de buurt van Zwolle.
- Kirsten Veldhoen, Naturalis
Ahrens, H., 1995. Portret van Pleistocene zoogdieren. De poolvos Alopex lagopus (Linnaeus, 1758). - Cranium 12(1): 25-28.