Beloega's leven 's winters bij het pakijs in arctische en subarctische zeeën en 's zomers in ondiep water nabij de kust om daar te vervellen, bij voorkeur in riviermondingen. Door botten die door trawlers van de Noordzeebodem zijn opgevist, blijkt dat beloega's in bepaalde perioden van het Pleistoceen naar de mondingen van Maas en Rijn kwamen, mogelijk in de zomer om er te vervellen. Onze Noordzee geldt als een van de belangrijkste vindplaatsen van Pleistocene beloega's. Daarmee wordt het beeld dat de Noordzee tijdens het Pleistoceen een mammoetsteppe was en volledig droog was weerlegd: de mammoetsteppe werd op zijn minst periodiek overstroomd.
De beloega heeft een bolvormig voorhoofd met daaronder een korte snuit. Het voorhoofd bevat weefsel dat waarschijnlijk een rol speelt bij het 'richtinghoren' (sonar). De nek van de beloega is beweeglijk omdat de nekwervels niet vergroeid zijn zoals bij de meeste andere walvissoorten. Een ander kenmerk van beloega's is dat ze geen rugvin hebben maar een kleine richel.
Volwassen dieren zijn volledig wit, met uitzondering van de richel op de rug, de staart en flippers: de randen hiervan zijn zwart. In de zomer, voordat de dieren gaan vervellen, kan de huid geelachtig zijn. De jongen zijn egaal grijs en worden geleidelijk witter; na ongeveer zes jaar zijn ze volledig wit en geslachtsrijp.
Een volwassen mannetje wordt gemiddeld 4,27 meter lang en weegt dan zo'n 1600 kilo. Vrouwtjes worden gemiddeld 3,62 meter lang en 900 kilo zwaar. Bij de geboorte zijn de jongen 1,50-1,70 meter en wegen ze ongeveer 80 kilo.
Van beloega's in het Pleistoceen is niet veel bekend. Voor de leefwijze moeten we dus kijken naar de moderne vertegenwoordigers van deze soort. Beloega's leven tegenwoordig uitsluitend op het noordelijk halfrond. In de winter leven ze bij het pakijs van de Noordpool, in de zomer gaan ze naar hun zomerstations, de riviermondingen, waar ze over de kiezelbodem schuren om hun oude huid af te krabben.
Hun voedsel bestaat vooral uit dieren die in of nabij de zeebodem leven. Ze zoeken hun voedsel tot op wel 300 meter diepte. Hier is een gevarieerd voedselaanbod te vinden, zoals zalm, kabeljauw, haring, inktvissen, octopussen, krabben, garnalen en wormen. Natuurlijk hangt de voedselkeuze af van wat het seizoen en het gebied te bieden hebben.
Beloega's zijn sociale dieren; ze komen vaak voor in hechte groepen die bestaan uit dieren van hetzelfde geslacht en dezelfde leeftijd. Er zijn groepen van 10-20 dieren met moeders met jongen. Groepen met alleen mannetjes kunnen uit honderden dieren bestaan. Bij de riviermondingen komen deze groepen samen om te vervellen. Soms komen groepen bijeen en zwemmen er wel een paar duizend dieren samen.
De belangrijkste natuurlijke vijanden van de beloega zijn de orka en de ijsbeer. IJsberen komen naar gaten in het ijs waar de beloega's ademhalen. Ze proberen de beloega's met hun sterke klauwen te pakken te krijgen en het ijs op te trekken. Of deze predatoren langs de Pleistocene Noordzeekust ook beloega's bejaagden is niet bekend.
De paringstijd verschilt per gebied en vindt plaats van februari tot mei. De draagtijd varieert van 12-14 maanden. Jongen worden tot hun tweede levensjaar gezoogd. Vrouwtjes paren opnieuw in het daarop volgende jaar.
Ook tijdens het Pleistoceen kwamen beloega's waarschijnlijk voor op het noordelijk halfrond langs het pakijs. Doordat de ijskap naar het zuiden verschoof en de zeespiegel daalde, veranderde het leefgebied. Na de laatste ijstijd smolt de ijskap en steeg daarmee het zeeniveau. Door deze fluctuaties was er tijdens het Pleistoceen een periode dat de Zuidelijke Bocht van de Noordzee een ideaal zomerstation voor beloega's was. Dit gebied was namelijk ook toen al een uitstroomgebied van Rijn, Maas en waarschijnlijk ook Theems.
In Nederland treffen we de soort pas aan in het Laat-Pleistoceen: een aantal botten, gedateerd met de C14-methode, is 35.000-39.000 jaar oud.
Moderne beloega's zijn hetzelfde als de beloega's die tijdens het Pleistoceen in de Noordzee zwommen. Dit is te zien aan de identieke skeletten die zijn gevonden. De vroegste beloegafossielen dateren uit het Mioceen en zijn gevonden in de Kaukasus, Italië en Zwitserland. Fossielen gevonden in Virginia (VS) komen uit het vroege Plioceen. Uit deze tijd zijn ook fossielen van beloega's in Groot-Brittannië gevonden.
Voorouders van de beloega zijn nog niet bekend. Er is wel een uitgestorven vertegenwoordiger gevonden van de familie, Odobenocetops: dit was een walvis die erg leek op een walrus. Fossielen van Odobenocetops zijn gevonden in Peru en komen uit het Plioceen.
De Monodontidae omvatten tegenwoordig alleen nog beloega en narwal (Monodon monoceros). Deze twee soorten lijken veel op elkaar, maar narwals zijn grijs met donkere vlekken en narwalmannetjes hebben één grote, ver uitstekende tand.
Er is een groot aantal fossiele botten van beloega's in de Noordzee gevonden. Het grootste gedeelte hiervan is op de Bruine Bank omhooggehaald door vissers met sleepnetten. Ook zijn er enkele botten gevonden voor de Zeeuwse kust.
- Tom Ansen, Naturalis
Berta, A. J. L. Sumich, P. A. Folkens & P. J. Adam, 2006. Marine Mammals: Evolutionary Biology. - Academic Press, San Diego (USA). 494p.
Darling, J. D., 2003. Dolfijnen, walvissen en bruinvissen. - National Geographic Society, Washington (USA). 232p.
Macdonald, D. W. & S. Norris, 2001. The new encyclopedia of Mammals. - Oxford University Press, Oxford (England). 930p.
Post, K., 1999. Laat-pleistocene zeezoogdieren van de Nederlandse kustwateren. - Grondboor & Hamer 53(6): 126-130.
Post, K. & E. J. O. Kompanje, 1995. Late pleistocene white whales Delphinapterus leucas from dutch coastal waters. - Lutra 38(2): 67-76.
Reeves, R. R. & P. Folkens, 2002. Sea mammals of the World. - A & C Black, London (England). 527p.
Stonehouse, B., 1983. Witte dolfijn, Delphinapterus leucas (Pallas, 1776). In: Zeezoogdieren. - Thieme, Zutphen. 159p.
Tinker, S. W., 1988. Whales of the world. - Brill, Leiden. 310p.
Watson, L., 1981. Sea guide to the Whales of the World. - Hutchinson, London (England). 302p.