ZOEKEN

MEER ZOOGDIER BESCHRIJVINGEN

Bekijk alle zoogdier beschrijvingen in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Steenbok

Capra ibex

Taxonomie

Klasse
Mammalia
Orde
Artiodactyla (evenhoevigen)
Familie
Bovidae (holhoornigen)
Geslacht
Capra
Soort
Capra ibex

Karakterisering

Steenbokken zijn opvallende zoogdieren. Vooral de mannetjes zien er met hun grote gekromde hoorns indrukwekkend uit. Tijdens de laatste ijstijd kwamen steenbokken vermoedelijk ook in ons land voor. Er is althans een fossiel gevonden in het oosten van Gelderland. Met een schofhoogte van 70-95 cm en een gewicht van 50-100 kg behoorden steenbokken tot de middelgrote zoogdieren van de laatste ijstijd. Tegenwoordig zijn het de grootste zoogdieren die in de berggebieden van Europa boven de boomgrens leven. Steenbokken zijn klimkampioenen. Op bergtoppen tussen 2100-3000 meter voelen ze zich als een vis in het water. Hoe steil of glad de helling ook is, er moet heel wat gebeuren willen ze vallen.

Uiterlijk

Mannetjes zijn groter dan vrouwtjes en hebben ook grotere hoorns. Bij beide geslachten zijn de hoorns naar achter gekromd en hebben ze grote ringen met daartussen veel dunne ringen. De vacht is bruin tot grijs met een aantal donkere plekken. De buik en de flanken zijn licht tot wit gekleurd. De wintervacht is aanzienlijk dikker dan de zomervacht.

 

Steenbokken hebben relatief korte poten en een supergespierd, atletisch lichaam, de ideale bouw voor een klimgeit. De korte poten zorgen ervoor dat het zwaartepunt van het lichaam zich dicht bij de grond bevindt. Ook al is een rotshelling nog zo glad of steil, toch kan een steenbok er stevig staan, dankzij de zachte hoeven. 'Steenbokzolen' zijn beter dan het rubber van de duurste bergschoenen. Met zijn enorm sterke poten en lijf kan een steenbok bijna verticaal een bijna loodrechte helling oprennen of gewaagde acrobatische toeren uithalen, zoals van de ene rotswand naar de andere springen.

Leefwijze

Boven de boomgrens groeien weinig planten, maar het weinige groen dat er groeit is bijzonder voedselrijk, zodat de steenbok met weinig voedselinname toch voldoende bouwstoffen en energie binnenkrijgt. In de winter eten de dieren ook korstmossen. 's Avonds en in de schemering dalen steenbokken de bergtoppen af, om op lagergelegen alpenweiden te grazen. Om de vertering van plantaardig eten gemakkelijker te maken, hebben steenbokken een 'maagsteen' (bezoar) in de maag. Maagstenen zijn harde onverteerbare plantvezels, haren en kleine stukjes steen, samengevoegd tot één bal die de maag helpt bij het vermalen van voedsel. Vroeger werden steenbokken gedood om deze steen (en ook om hun hoorns), omdat men dacht dat ze magische krachten bezaten.

 

Steenbokken leven doorgaans in groepen. De geiten leven met hun jongen het gehele jaar door in roedels van vijftig dieren, de bokken in kleinere roedels. In de bronsttijd zoeken de mannetjes de vrouwtjes op. Worden ze ouder, dan zetten ze hun leven solitair of samen met andere oude mannetjes voort.

 

De speciale hoeven zijn de levensverzekering van de steenbok. Dankzij die rotsklevers kan hij zich in de hoogste regionen van de bergen begeven, waar hij alle andere zoogdieren het nakijken geeft. Het enige roofdier waar (jonge) steenbokken voor moeten oppassen is de steenarend. Bovenin de bergen loeren wel andere gevaren. Met een beetje pech wordt een steenbok getroffen door vallende stenen, die hoger klimmende steenbokken lostrappen, of in de winter door een sneeuwlawine of door afbrekend ijs.

Geografische verspreiding

Steenbokken komen voor vanaf het Iberisch Schiereiland tot in de Kaukasus, het oostelijke Middelandse-Zeegebied en Noordoost-Afrika.

 

Een paar honderd jaar terug kwam de Alpensteenbok in de hele Alpen voor, maar door de jacht (om de maagsteen en hoorns, maar ook om het vlees) is de soort op de rand van uitsterven gebracht. Slechts één groep van ongeveer zestig exemplaren bleef gespaard in het Italiaanse Gran Paradiso, een gebied dat al vroeg de status van beschermd natuurgebied kreeg. Daar waren ze min of meer beschermd, hoewel er ook wel op werd gejaagd. Door fok- en uitzettingsprogramma's heeft de soort weer terrein gewonnen. Tegenwoordig is de Alpensteenbok niet meer met uitsterven bedreigd en leven er weer zo'n  30.000 exemplaren. Ze zijn onder meer uitgezet in Zwitserland. Tijdens de laatste ijstijd had de steenbok een veel grotere verspreiding en kwam hij ook veel noordelijker voor, dus ook in lager gelegen gebieden. Zo zijn er vondsten gedaan in Frankrijk, Duitsland, maar ook in Nederland.

Voorkomen in de tijd

De oudste steenboksoort in Europa is Capra camburgensis uit het Midden-Pleistoceen (ongeveer 400.000 - 100.000 jaar geleden). Vermoed wordt dat deze soort de voorouder is van C. ibex. Uit het Laat-Pleistoceen (126.000 - 11.800 jaar geleden) zijn de eerste fossielen bekend die als C. ibex kunnen worden aangemerkt. Tijdens het Eemien (ongeveer 128.000 - 116.000 jaar geleden) en het erop volgende Weichselien (116.000 - 11.600 jaar geleden) was C. ibex vrij algemeen in geheel Midden-Europa. In de loop van het Holoceen trok de soort zich steeds meer terug in het hooggebergte.

 

Steenbokken zijn meerdere malen afgebeeld op wanden van grotten, met name in Frankrijk. Deze tekeningen, ongeveer 15.000 jaar geleden gemaakt door de Cro-Magnonmens, geven een goed beeld van het uiterlijk van de Pleistocene steenbok. Fraaie wandschilderingen zijn te vinden in de grot van Niaux, in de Franse Pyreneeën.

Evolutie

Geitachtigen zijn vaak goed aangepast aan extreme omstandigheden. Zo kunnen gewone geiten (C. hircus) uitstekend overleven in gortdroge woestijnen waar nauwelijks een druppel water te vinden is en waar de begroeiing niet meer voorstelt dan enkele verdroogde grassprieten. Steenbokken zijn ook extreme overlevers. In het hooggebergte kan het zeer koud zijn en is er doorgaans weinig voedsel voorhanden.

 

Aangenomen wordt dat er tijdens de laatste ijstijd een niche ontstond voor dieren die goed opgewassen waren tegen een lage voedselbeschikbaarheid en lage temperaturen. De steenbok nam deze niche in. Steenbokken kwamen echter niet uitsluitend in voedselarme en onherbergzame gebieden voor. Er zijn immers ook fossielen gevonden in lagergelegen delen van Europa, waar de omstandigheden minder extreem waren en het voedselaanbod beter was dan op kale bergtoppen. Mogelijk is de jachtdruk door de mens tijdens het Holoceen toegenomen. Het kan zijn dat de steenbok is gevlucht naar de bergtoppen, waar hij door zijn ongeëvenaarde klimkunsten relatief veilig was, ook voor natuurlijke vijanden zoals wolven. De steilste hellingen zijn voor geen andere grote planteneter toegankelijk, zelfs niet voor de gems en daardoor ondervinden steenbokken in hun leefomgeving weinig voedselconcurrentie.

Vindplaatsen in Nederland

In Nederland is maar één vondst gedaan van een steenbok. Uit een zandzuigput te Azewijn in Oost-Gelderland is een schedelfragment met een bijbehorende hoornpit omhooggekomen. (Een hoornpit is de kern van een hoorn - de hoornschede gaat meestal verloren.) De twee fragmenten zijn aan elkaar gelijmd en worden bewaard in het Museum für Ur- und Ortsgeschichte te Bottrop in Duitsland.

 

- Nils Kooijman, Naturalis

Meer informatie

»

Mol, D., J. de Vos & L. van den Hoek Ostende. Zoogdieren van Nederland gedurende de IJstijd (in prep.).

Auteurs

  • Nils Kooijman

Meer zoogdier beschrijvingen