De grottenhyena is aan de hand van botten uit grotten beschreven. Opvallend zijn de lange voorpoten en de korte achterpoten. Hierdoor krijgt hij zijn karakteristieke aflopende rug. In Europa worden restanten van deze carnivoor bijna uitsluitend in grotten gevonden. Men ging ervan uit dat deze hyena in grotten leefde. Of dit juist is valt niet na te gaan, maar grotten hebben vaak als vraatplaats gediend. Mogelijk sleepten de hyena's karkassen grotten in en legden ze zo voorraadplaatsen aan. De grottenhyena had een gespecialiseerd gebit waarmee zelfs botten doormidden gebeten konden worden. Kannibalisme kwam bij deze soort ook voor; het waren vooral jonge en zwakkere dieren die het slachtoffer werden. Knaag- en bijtstructuren op ongeveer driekwart van de botten zouden dit aantonen.
De grottenhyena was een van de belangrijkste carnivoren uit het Laat-Pleistoceen. Net als zijn recente soortgenoten was hij niet alleen een aaseter, maar ook een actieve jager op grote dieren. Jonge en onervaren dieren van zowel de wolharige mammoet als de wolharige neushoorn hebben mogelijk ook op het menu gestaan. De grottenhyena kwam voor in verschillende biotopen, zoals bergachtige streken, maar hij bewoonde ook de open mammoetsteppe. De soort leefde hoofdzakelijk in roedels tot zo'n 25 dieren. Deze roedels bestonden uit individuen van verschillende leeftijden en werden geleid door vrouwtjes. Dieren die uit de roedel werden verstoten, met name volwassen mannelijke hyena's, leefden vaak solitair. Grottenhyena's waren goed aangepast aan het leven op de mammoetsteppe maar verbleven ook wel in grotten, bijvoorbeeld tijdens de winter. Jonge dieren verschuilden zich in deze grotten. Gebieden met extreem lage wintertemperaturen werden gemeden. De soort was dan ook meer een bewoner van gematigde streken. Het leven van de pleistocene hyena is goed te vergelijken met dat van de recente hyena. Ook de grottenhyena jaagde in groepsverband. Dankzij hun uiterst massieve kiezen bezat de grottenhyena een zeer krachtige 'schaar', waarmee botten zelfs doormidden gebeten konden worden. Doordat de hyena deze botten ook opat en het fosfaat uit de botten uithardde, zijn zelfs zijn uitwerpselen bewaard gebleven.
De huidige hyena's paren het hele jaar rond en na een draagtijd van 110 dagen komen één of twee jongen ter wereld. Opvallend bij grottenhyena's is het hoge sterftecijfer bij jongen tot 15maanden oud. Deze dieren waren mogelijk een makkelijke prooi voor oudere soortgenoten. Kannibalisme komt ook bij de huidige gevlekte hyena nog voor; daarom groeien jonge dieren op in gegraven burchten of grotten.
De eerste publicatie van een vondst van een grottenhyena in Nederland betrof een bovenkaak uit Hatenboer in Limburg. Bij Ellewoutswijk werden zowel een boven- als onderkaak gevonden. Een fragment van een onderkaak werd bij Busselo aan de IJssel opgezogen. Een groot aantal hyenafossielen zijn afkomstig van de Maasvlakte en uit zuiggaten langs de grote rivieren, zoals Empel, Gewande, 's-Hertogenbosch en Lith. Uit een zandzuigerij bij Losser is onder andere een melkkies bekend. Ook de bodem van de Zuidelijke Bocht in de Noordzee is een belangrijk vondstgebied voor de grottenhyena.
- Dennis van den Berge, Naturalis
Baryshnikov, G., 1999. Chronological and geographical variability of Crocuta spelaea (Carnivora, Hyaenidae) from the Pleistocene of Russia. - Deinsea 6: 155-174.
Diedrich, C., 2004. Oberpleistozäne Fleckenhyänenreste (Crocuta crocuta spelaea (GOLDFUSS 1823)) aus Flussterrassenablagerungen in der Múnsterländer Bucht (NW Deutschland). - Philippia 11(3): 227-234.
Diedrich, C., 2005. Eine oberpleistozäne population von Crocuta crocuta spelaea (GOLDFUSS 1823) aus dem eiszeitlichen Fleckenhyänenhorst Perick-Höhlen von Hemer (Sauerland, NW Deutschland) und ihr Kannibalismus. - Philippia 12(2): 93-115.
Mol, D., J. de Vos & L. van den Hoek Ostende. Zoogdieren van Nederland gedurende de IJstijd (in prep.).