De bruine beer komt tegenwoordig nog voor in Noord-Amerika, Azië en Europa, maar is in Nederland ongeveer achthonderd jaar geleden uitgestorven. De bruine beer is onderverdeeld in vele ondersoorten, zoals de Europese beer (Ursus a. arctos), de grizzlybeer (U. a. horribilis) en de Kodiakbeer (U. a. middendorffi). Al deze ondersoorten variëren enorm in grootte en gewicht. In Europa kwam in het Laat-Pleistoceen naast de bruine beer, ook de grottenbeer voor, die met een lengte van 3,5 meter groter was. De grottenbeer stierf uit aan het eind van het Pleistoceen, waardoor de bruine beer de grootste carnivoor van het continent werd. In het wild bereikt de bruine beer een leeftijd van 20 jaar, in gevangenschap kan hij een leeftijd van 30 jaar bereiken.
De grootte van de huidige bruine beer varieert van vrij klein tot indrukwekkend groot. Staand op de achterpoten kunnen grizzly- en Kodiakberen een hoogte van 2,5 meter bereiken. Ook de vacht varieert: bijna zwartbruin, kastanjebruin en lichtgeel, met allerlei mogelijke mengsels van grijswit en zwart. Door de grote variatie binnen de soort zijn er ook grote verschillen in omvang. De grizzlybeer kan tot wel tien keer zo zwaar worden als de Europese bruine beer. Het gewicht varieert dan ook tussen 100 en 1.000 kilo.
De solitair levende bruine beer heeft een voorkeur voor bos of anderszins begroeid terrein. In Europa, met uitzondering van Scandinavië, leeft hij voornamelijk in de bergen. Het dieet bestaat vooral uit vruchten, bessen, noten en kruiden. Daarnaast worden ook insecten en kleine gewervelde dieren gegeten. Alleen in regio's waar dit voedsel deels of geheel afwezig is, jaagt de beer op grote zoogdieren, zoals hertachtigen en zelfs elanden. Ook steelt de bruine beer geregeld prooien die door tijgers, wolven of poema's zijn gevangen. In de winter houdt de bruine beer een winterrust, waarbij de hartslag halveert en de lichaamstemperatuur drastisch omlaag gaat. Vrouwtjes brengen 's winters hun jongen ter wereld.
Voor de winterrust trekt de bruine beer zich terug in grotten. In deze grotten wordt een simpel leger gemaakt of slapen ze in kleine nissen. Wanneer er geen grotten zijn dan overwinteren bruine beren in kleine holen in de grond. Het lijkt erop dat deze schuilplaatsen slechts eenmalig gebruikt worden.
Er wordt aangenomen dat in het Midden-Pleistoceen er twee grote beren in Europa voorkwamen, bruine beer en Deningers beer. In het Laat-Pleistoceen kwam, naast de bruine beer, ook de grottenbeer voor.
Fossielen van de bruine beer zijn opgegraven in Atapuerca in Spanje. Deze vondsten stammen uit het Vroeg-Pleistoceen en vallen op door hun enorme grootte. Vondsten uit Untermassfeld in Duitsland werden ook aan bruine beer toegeschreven, maar nader onderzoek heeft aangetoond dat er meer gelijkenis is met de dolinebeer (U. dolinensis). Tegenwoordig komt de bruine beer nog op het gehele noordelijk halfrond voor, al wordt hij wel steeds verder teruggedrongen naar ontoegankelijke gebieden in bergachtige streken. In Noord-Amerika komt de bruine beer pas voor sinds de laatste ijstijd.
De oudste beren van de bruine-berenlijn worden gevonden in Vroeg-Pleistocene vindplaatsen als Untermassfeld in Duitsland. Ongeveer één miljoen jaar geleden ontwikkelde de bruine beer zich uit de Etruskische beer (U. etruscus). In Nederland kwam de bruine beer voor tot in de elfde eeuw na Christus.
Sommige wetenschappers beschouwen Deningers beer niet als aparte soort en schrijven vondsten daarvan toe aan primitieve vormen van bruine beer. Het zou niet mogelijk zijn om beide beersoorten van elkaar te onderscheiden door de grote variatie in morfologie van de huidige bruine beer. Beide beren stammen direct af van de Etruskische beer, waarbij in beide evolutielijnen een afname van het aantal valse kiezen is waar te nemen.
Uit genetisch onderzoek is gebleken dat de Iberische bruine beer zich tot 10.000 jaar geleden tot in de Alpen verspreidde, om daarna te worden teruggedrongen door de bruine beer vanaf de Balkan. De ijsbeer (U. maritimus) splitste zich zeer waarschijnlijk af van de bruine beer. Hoewel hij zich ontwikkelde tot een pure vleeseter, komen veel kenmerken overeen met de bruine beer.
Uit de Westerschelde is een kies opgezogen die uiteindelijk aan bruine beer is toegeschreven. Eveneens in de Westerschelde is bij Breskens in 1947 een schedel van een bruine beer opgebaggerd. Enkele bruine-berenfossielen zijn afkomstig van de Needse Berg, de Maastunnel in Rotterdam en Empel aan de Maas. Ook van de Noordzeebodem zijn losse botten en een schedel zonder onderkaak bekend. Nabij Doesburg is een schedel opgebaggerd van meer dan 50.000 jaar oud. In Nederland zijn er ook vondsten van de bruine beer uit het Holoceen bekend, zoals uit Hekelingen, Voorschoten, Swifterbant en Aartswoud.
De meest recente vondst werd in 2016 in Noordwijk gedaan. In een bodem, gevormd in de top van de Oude Duinen, is een groot deel van een vrijwel complete linkervoorpoot van een individu van gemiddelde grootte aangetroffen. Het gaat hier om een van de laatst levende wilde bruine beren in Nederland met een jong-Holocene ouderdom.
- Dennis van den Berge, Naturalis
Fosse, P., J. P. Besson, H. Laborde, F. Thomas-Cantie, G. Cazenave, M. C. Delmasure, T. Leveque, F. Laudet & J. Quiles, 2003. Denning behaviour of 'modern' brown bear (Ursus arctos L.) in caves: biological and paleontological considerations from french Pyrenean sites. - Chiers Scientifiques 2: 171-182.
Mol, D., J. de Vos & L. van den Hoek Ostende. Zoogdieren van Nederland gedurende de IJstijd (in prep.).
Rabeder, G., D. Nagel & M. Pacher, 2000. Der Höhlenbär. - Jan Thorbecke Verlag, Stuttgart. 112p.
Website Wikipedia
Website Natuurinformatie.nl