De steppemammoet wordt gezien als de overgangsvorm tussen de zuidelijke mammoet en de wolharige mammoet. Over de steppemammoet is echter weinig bekend. Het was een bewoner van steppen, uitgestrekte vlakten met harde grassen die ook - zij het schaars - begroeid waren met bomen en struiken. De steppemammoet was dan ook een echte grazer, wat af te leiden is uit de hoogkronige kiezen. Ze hebben meer lamellen dan de zuidelijke mammoet en het tandglazuur is dunner. Het gebit van de steppemammoet vertoont echter nog niet de extreme aanpassingen van zijn opvolger de wolharige mammoet.
De wetenschappelijke soortnaam trogontherii verwijst naar de uitgestorven reuzenbever (Trogontherium cuvieri), die regelmatig met de steppemammoet is aangetroffen.
Volgens sommige onderzoekers is de steppemammoet de allergrootste mammoet geweest. Hij kon een schouderhoogte van 450 cm halen. Gekromde slagtanden zijn een typisch mammoetkenmerk: ook de steppemammoet had ze. In vergelijking met de zuidelijke mammoet waren de kiezen hoogkroniger en was het aantal lamellen (17-22) per tien centimeter groter. Met deze veranderingen van het gebit gingen ook veranderingen in de schedel gepaard. De lengte van de onderkaak nam af, terwijl de hoogte toenam vanwege de hoger wordende kiezen. De botten van beide soorten zijn echter nauwelijks van elkaar te onderscheiden.
De steppemammoet leefde op uitgestrekte steppen met harde grassen.
Het grote aantal hoogkronige kiezen dat in Duitsland tussen de kiezen van de zuidelijke mammoet en de wolharige mammoet was aangetroffen vermoedde men dat er een andere soort mammoet heeft geleefd. Dit was de steppemammoet. Een belangrijke vondst is het bijna complete skelet dat werd gevonden aan de kust van East Anglia in Engeland. Het betrof een stier met een schouderhoogte van ongeveer vier meter.
Fossielen van de steppemammoet zijn zeldzaam. Dit is wellicht te wijten aan het feit dat we hier te maken hebben met een tussenvorm. Doordat de overgangen tussen de verschillende mammoetsoorten geleidelijk verliepen, is het soms moeilijk om vast te stellen of een fossiel toegeschreven moet worden aan de steppemammoet of aan een van de andere mammoeten.
Behalve in East Anglia zijn in Süssenborn in Duitsland en Tiraspol in Moldavië ook fossielen van steppemammoeten gevonden. Een van de weinige complete skeletten is in 1859 in Lyon in Frankrijk opgegraven en werd eerst als Elephas intermedius beschreven. In Chembakchino in Siberië is recent een tamelijk compleet skelet geborgen.
De steppemammoet leefde van 1.000.000-300.000 jaar geleden.
De steppemammoet ontwikkelde zich uit de zuidelijke mammoet en was de voorvader van de wolharige mammoet. De steppemammoet was beter aangepast aan het kouder wordende klimaat dan de zuidelijke mammoet. Door de klimaatverandering gingen harde grassen een steeds groter deel van het dieet uitmaken. Dit kon tot problemen leiden wanneer een kies te veel afsleet. In de loop van de evolutie werden de kiezen slijtvaster, omdat de kroonhoogte toenam en ze ook steeds meer lamellen kregen. Het grotere aantal lamellen zorgde voor een fijnere rasp, waarmee ook harder plantenmateriaal vermalen kon worden.
Mammoeten en de huidige olifanten behoren tot verschillende geslachten en zijn niet zeer nauw aan elkaar verwant.
Bijna alle vondsten in Nederland zijn afkomstig uit Het Gat en het Deep Water Channel in de Noordzee. De enige vondst die niet uit de Noordzee afkomstig is komt uit een zuigput bij Netterden.
- Dennis van den Berge, Naturalis
Mol, D. & H. van Essen 1992. De Mammoet: sporen uit de IJstijd. - BZZTôh, Den Haag. 192p.
Mol, D., J. de Vos & L. van den Hoek Ostende. Zoogdieren van Nederland gedurende de IJstijd (in prep.).
Post, K., D Mol, J. Reumer, J. de Vos & C. Laban 2001. Een zoogdierfauna met twee(?) mammoetsoorten uit het Bavelien van de Noordzeebodem tussen Engeland en Nederland. - Grondboor & Hamer 55: 1-22.PDF
Website Natuurinformatie.nl