Enkele tientallen jaren geleden zagen zeezeilers en vissers regelmatig tuimelaars in de Noordzee. De dieren zwommen mee in de boeggolf van de schepen en maakten soms spectaculaire sprongen. Inmiddels is de tuimelaar een zeldzame verschijning geworden. Vissers die vissen op platvis krijgen nog wel regelmatig tuimelaars in hun netten. Geen levende exemplaren, maar de botten van gestorven dieren. Daar zitten ook vaak fossiele skeletresten bij. Ze tonen aan dat Tursiops truncatus, zoals de tuimelaar wetenschappelijk heet, al in het Vroeg-Holoceen in de Noordzee rondzwom.
De tuimelaar is een tot 4 meter lange dolfijnachtige die bekend is van de televisieserie Flipper. Tuimelaars komen voor in alle koude, gematigde en tropische wateren, zoals de Middellandse Zee, de Zwarte Zee, de Noordzee (zelden) en de Baltische Zee (inclusief de Finse Golf). Er zijn twee typen: tuimelaars die bij de kust leven en tuimelaars die zich ophouden in open water. Deze twee groepen zijn genetisch anders. Dit uit zich in lichamelijke verschillen. Zo hebben tuimelaars van het open water in hun bloed twee soorten hemoglobine, een eiwit dat verantwoordelijk is voor het transport van zuurstof. Langs de kust levende dieren hebben daarentegen maar één soort hemoglobine. Ook uiterlijk zijn er verschillen. Bij de kust levende tuimelaars zijn kleiner, maar hun flippers zijn relatief groter. Zo kunnen ze sneller wenden en keren, wat handig is bij het verschalken van een snelle prooi. Ook kunnen ze met hun kleinere lichaam gemakkelijker hitte kwijtraken in het snel opwarmende kustwater.
Tuimelaars hebben een vrij massief lichaam, dat goed gestroomlijnd is. Naar achteren toe wordt het steeds smaller, eindigend in een slank staartstuk. De snuit is erg opvallend en lijkt enigszins op een ouderwetse gin-fles, waar de Engelse naam Bottlenose dolphin vandaan komt. Het lichaam is aan de bovenkant grijs tot zwart of bruin gekleurd. De zijkanten zijn lichter en de buik is licht grijs tot wit. Volwassen mannetjes kunnen tot 4 meter lang worden, bij een gewicht van ongeveer 275 kg. Vrouwtjes zijn kleiner. Pasgeboren dieren zijn ongeveer 1 meter lang.
Meestal leven tuimelaars in groepen van ongeveer 15 individuen, maar soms scholen ze samen in groepen van enkele honderden individuen. Ze jagen vaak samen op vis (waaronder paling) en ongewervelde zieren (zoals inktvis en garnalen). Ze slikken hun prooi in één keer door. Jagen doen ze voornamelijk met gebruik van sonar. De voorkeur gaat meestal uit naar inktvis. Deze dieren worden ook door andere dolfijnachtigen bejaagd en daarom zijn tuimelaars vaak in het gezelschap van grienden. Daarnaast maken ze slim gebruik van menselijke activiteiten. Zo eten ze ondermaatse vis en onbruikbare bijvangst die wordt weggegooid door vissers en ook vissen die worden aangetrokken door schepen of boorplatforms.
Tuimelaars hebben een bijzondere manier van slapen. Ze doen dat met één hersenhelft tegelijk, terwijl de andere bij bewustzijn blijft. Hierdoor voorkomen ze dat ze verdrinken. Ook is het een manier om zich te beschermen tegen roofdieren, zoals orka's en haaien. Halfwakker zijn ze altijd alert.
Tussen hun vijfde en twaalfde levensjaar worden de vrouwtjes seksueel volwassen, waarna ze om de twee of drie jaar een jong baren. De draagtijd is twaalf maanden. Jongen blijven een jaar lang drinken bij hun moeder. Groepsgenoten passen soms op het jong, terwijl moeder gaat jagen.
Tuimelaars komen bijna overal ter wereld voor, behalve op heel hoge breedtegraden. In het begin van het Holoceen, zo'n 8.000 jaar geleden, kwamen tuimelaars veel voor in de Noordzee. Dit blijkt uit de vele botten die door trawlers van de zeebodem zijn opgevist. Tot het begin van de twintigste eeuw kwamen ze nog veel voor in de Nederlandse wateren, maar vanaf 1960 verdwenen ze plotseling. Waarom is nog een raadsel. De afname is goed te volgen via de website www.walvisstrandingen.nl. Slechts af en toe trekken er nog groepen tuimelaars door onze wateren. In het voorjaar van 2004 verbleven meer dan 100 dieren korte tijd in de Waddenzee. Ze waren goed waar te nemen vanaf veerhaven 't Horntje op Texel. In 2007 kwam een tuimelaar in de Oosterschelde terecht. Het dier overleed korte tijd later. Tegenwoordig is er nog maar één plek in de Noordzee waar permanent een populatie leeft. Dit is in de Morray Firth, ten noordoosten van Schotland.
Uit de Noordzee opgeviste botten van tuimelaars stammen uit het begin van het Holoceen. Van een aantal exemplaren is de ouderdom bepaald met behulp van de C14 methode. De botten bleken 7.000 tot 8.100 jaar oud te zijn. Na de laatste ijstijd, toen de ijskappen smolten, liep de Noordzee langzaam weer vol. Na de opening van het Kanaal, 8.300 jaar geleden, konden tuimelaars naar onze omgeving komen.
In het Oligoceen (ongeveer 34-23 miljoen jaar geleden) splitsten de walvisachtigen zich in twee groepen: tandwalvissen en baleinwalvissen. Uit de tandwalvissen evolueerden meerdere families, waaronder de Delphinidae. De eerste fossielen van deze familie, waar de tuimelaar nu ook onderdeel van is, komen uit het Laat-Mioceen en zijn ongeveer 11 miljoen jaar oud. Het geslacht Tursiops ontstond pas in het Vroeg-Plioceen, zo'n vijf miljoen jaar geleden. Tursiops cortesii is de vroegste vertegenwoordiger. Tursiops truncatus ontstond ongeveer 50.000 jaar geleden in het Laat-Pleistoceen.
De Nederlandse fossielen van tuimelaars zijn opgevist uit de Noordzee, voornamelijk uit de zuidelijke bocht (Southern Bight). Belangrijke vindplaatsen zijn de Bruine Bank en Het Gat, een diepe geul bij de Bruine Bank. Ook ten noorden van Terschelling en bij de ‘Kop Borkumer Stenen' (zo'n zeventig kilmometer ten noorden van Schiermonnikoog) zijn botten van tuimelaars opgevist.
- Harm van Netten, Naturalis
Leatherwood, S. & R. R. Reeves, 1990. The Bottlenose dolphin. - Academic press, San Diego. 653p.
Netten, H. H. van, 2009. Description of a collection of early-Holocene Tursiops truncatus fossils; with a study of bite marks giving indications for scavenging rays. - Msc thesis, Universiteit Utrecht.
Post, K., 2005. A Weichselian marine mammal assemblage from the southern North Sea. - Deinsea 11: 21-27.
Reeves, R. R., B. S. Stewart, S. Leatherwood & P. A. Folkens, 1983. The Sierra Club Handbook of Whales and Dolphins. - Sierra Club Books, San Francisco. 359p.