De kortsnuithyena is de grootste hyena die ooit geleefd heeft: zijn kop was zo'n 20% groter dan die van een gevlekte hyena. Net als de grottenhyena had hij enorme kaken om botten mee te vermalen; zo kon hij bij het voedingrijke beenmerg komen. Als je weet dat een gevlekte hyena met zijn kaken een kracht van 50 kg per cm² kan leveren, kun je bedenken wat een kracht dit moet zijn geweest voor de kortsnuithyena. Paleontologen zijn erg blij met het bestaan van de ijstijdhyena's: deze dieren sleepten vaak karkassen naar een vaste plek sleepten. Op die plaatsen is later een grote concentratie aan fossielen ontstaan. De kortsnuithyena leefde, net als zijn opvolger de grottenhyena, in gebieden die varieerden van bergachtige streken tot savannes met hoog gras en naaldbomen. De kortsnuithyena is al tienduizenden jaren uitgestorven, maar sommige mensen denken dat het dier misschien nog steeds leeft. In Afrika gaan verhalen rond over een mythisch dier, de nandibeer genaamd, een wezen dat alleen bij maanloze nachten op mensen en dieren jaagt. Verschillende westerse reizigers die beweren dit dier gezien te hebben, geven een beschrijving die overeenkomt met het uiterlijk van een kortsnuithyena.
De kortsnuithyena was een enorm beest met zijn 90 cm schouderhoogte en 150 cm lengte. Het gewicht van de grotere exemplaren zal ongeveer 100 kg zijn geweest. Hij zal er uitgezien hebben als een grote bruine hyena, met lange bruine manen. Hij was echter veel gespierder en zwaarder, waardoor het een angstaanjagende verschijning moet zijn geweest voor onze primitieve voorouders. De kortsnuithyena had veel kortere achterpoten dan voorpoten en had hiermee de voor hyena's typische aflopende ruglijn.
Net zoals zijn huidige verwanten was de kortsnuithyena een vleeseter, maar waarschijnlijk meer aaseter dan actieve jager. Het feit dat hij een zeer kort scheenbeen had in vergelijking met zijn dijbeen en erg gedrongen was, geeft aan dat hij niet zo goed kon rennen, maar wel erg goed karkassen kon tillen en zich makkelijk schrap kon zetten om vlees en botten van een karkas te trekken. Het is echter niet uitgesloten dat hij soms in groepsverband op middelgrote prooien joeg, gezien zijn enorme hoektanden die uitstekend geschikt waren om prooien te grijpen en verwonden. Er wordt aangenomen dat hij over het algemeen een agressieve aaseter was, een steler van door andere roofdieren gevangen prooi. Jagende carnivoren, zoals de sabeltandtijger, werden bij hun net gevangen prooi weggejaagd door kleine groepjes hyena's, waarna zij er met het karkas vandoor gingen. Kleine dieren werden in een keer opgegeten, grotere dieren werden naar schuilplaatsen gebracht, zodat de hyena's ze ongestoord konden verorberen. Ook de jongen die zich daar verscholen, kregen zo te eten. Veel natuurlijke vijanden zal een volwassen kortsnuithyena niet gehad hebben. Hoogstens een sabeltandtijger zou er eentje kunnen doden. Wel zouden de jongen het slachtoffer kunnen zijn van andere vleeseters, zoals de leeuw en de grottenhyena.
De kortsnuithyena was wijdverbreid: er zijn fossielen gevonden in onder andere Zuid-Afrika en oostelijk Afrika, Groot-Brittannië en Spanje, maar ook in China en Indonesië. De kortsnuithyena kwam dus voor in grote delen van Eurazië en Afrika. Ook in Nederland is een fossiel gevonden.
De kortsnuithyena leefde in het Vroeg- en Midden-Pleistoceen en is uitgestorven aan het eind van het Cromerien, zo'n 400.000 jaar geleden. In Afrika en Azië zijn fossielen gevonden van 3,3 miljoen jaar oud, in Europa is de oudste 1.6 miljoen jaar. Vermoedelijke oorzaken voor het uitsterven zijn het verdwijnen van sabeltandtijgers en competitie met de grottenhyena. Heel lang was de kortsnuithyena de enige grote aaseter in Europa. Hij gedijde goed omdat er veel half-aangevreten karkassen lagen van dieren die waren gedood door sabeltandtijgers, maar toen deze uitstierven werden dit er veel minder. Toen de grottenhyena zijn intrede in Europa deed, waren er te veel aaseters voor te weinig aas en stierf de kortsnuithyena uit. De theorie dat met het uitsterven van sabeltandtijgers ook de kortsnuithyena's verdwenen wordt door sommigen in twijfel getrokken, omdat in Nederland een fossiel van een sabeltandtijger is gevonden van 28.000 jaar oud, dus jonger dadn het jongste fossiel van een kortsnuithyena.
De hyenafamilie is ontstaan in het Laat-Mioceen uit de Viverridae, ongeveer vijftien miljoen jaar geleden. Viverridae familie zijn primitieve roofdieren, die nu nog voorkomen in de tropen en bekend staan als de civetkatten.
De kortsnuithyena is zeer nauw verwant aan de eveneens in ons land aangetroffen hyena van Perrier (Hyaena perrieri) en eigenlijk een grote vorm hiervan. Deze twee soorten kwamen niet gelijktijdig voor en aangenomen wordt dat de kortsnuithyena een afstammeling van de hyena van Perrier is. Opvallend is dat toen de kortsnuithyena uitstierf de hyena van Perrier weer terugkeerde. Hierdoor denken sommigen dat het om dezelfde soort gaat. Dit is echter omstreden.
Het is onduidelijk waar en wanneer de kortsnuithyena precies ontstaan is. Wat we wel weten is dat na het uitsterven van de vroege bottenkrakende hyena Adcrocuta eximia in het Laat-Mioceen (vijf miljoen jaar geleden) er in Azië, Europa en Afrika nieuwe hyenasoorten verschenen. De paleontoloog Lars Werdelin gaat ervan uit dat in Afrika de grottenhyena ontstond, in Europa de hyena van Perrier en in Azië de kortsnuithyena. Na verloop van tijd zijn de hyena's elkaars oorspronkelijke gebieden ingetrokken. De kortsnuithyena lijkt qua skeletbouw zeer sterk op de nog levende bruine hyena (Parahyaena brunnea), maar deze is geen directe afstammeling.
Door een schipper is een bovenkaak van een kortsnuithyena gevonden in het zuidelijke deel van de Noordzee, ten westen van de Bruine Bank. Dit is de enige vondst in Nederland.
- Hendrik van der Bij, Naturalis
Kurtén, B., 1968. Pleistocene mammals of Europe. - Weidenfeld & Nicolson, London. 317p.
Mol, D., J. de Vos & L. van den Hoek Ostende. Zoogdieren van Nederland gedurende de IJstijd (in prep.).
Palmqvist, P., B. Martinez-Navarro & A. Arribas, 1996. Prey selection by Terrestial Carnivores in a Lower Pleistocene Paleocommunity. - Paleobiology 22(4): 514-534.
Turner, A. & M. Antón, 1996. The giant hyaena Pachycrocuta brevirostris (Mammali, Carnivora, Hyaenidae). - Geobios 29(4): 445-468.