ZOEKEN

MEER ZOOGDIER BESCHRIJVINGEN

Bekijk alle zoogdier beschrijvingen in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Heidelbergmens

Homo heidelbergensis

Taxonomie

Klasse
Mammalia (zoogdieren)
Orde
Primates (primaten)
Familie
Hominidae (mensapen)
Geslacht
Homo
Soort
Homo heidelbergensis

Karakterisering

De Heidelbergmens is een vroege mensenvorm die rond 250.000 jaar geleden (Midden-Pleistoceen) ook in Nederland voor kwam. De naam van dit type mens is afgeleid van de stad Heidelberg in Duitsland, omdat in 1907 in de buurt van deze stad het allereerste fossiel van de Heidelbergmens gevonden werd.

 

Al vanaf ongeveer 600.000 jaar geleden kwam de Heidelbergmens voor in andere delen van Europa, maar vondsten uit die periode zijn uit ons land nog niet bekend. De Heidelbergmens heeft met zowel ijstijden als perioden met een warmer klimaat te maken gehad. In het Midden-Pleistoceen, toen hij voor het eerst Nederlands grondgebied betrad, kwam er een einde aan het koude steppe-toendraklimaat dat hier toen heerste. De temperatuur liep op en er groeide een wat rijkere vegetatie. Toch bleef het landschap vrij open, omdat het klimaat droog was. Door dit landschap kronkelde de rivier de Maas, die door de tijd heen zijn loop meermalen heeft verlegd.

 

De vroege mensen traden dit ongerepte oerlandschap binnen, waar ze dieren aantroffen zoals de steppeneushoorn en het paard. Ze sloegen hun kampementen voornamelijk op langs de oevers van de rivier. Later, toen het klimaat warmer en vochtiger werd, werd de vegetatie diverser. Er ontstond een afwisseling van open landschap en bos. Hierdoor kwamen er steeds meer diersoorten bij, waaronder echte bosbewoners als de bosolifant en de ree. Maar er bevonden zich ook typische bewoners van open landschappen, zoals de steppeneushoorn, het reuzenhert en het rund. Ook waren er dieren die van beide leefomgevingen hielden, zoals de beer en het edelhert. Rond 200.000 jaar geleden volgde hierop de voorlaatste ijstijd, waaraan rond 120.000 jaar geleden weer een einde kwam. Tegen het einde van het daarop volgende interglaciaal kwamen de Neandertalers Nederland in. Zij leefden hier gedurende de laatste ijstijd.

 

De leefwijze van de Heidelbergmens kan worden afgeleid uit indirecte aanwijzingen, zoals werktuigen, grondsporen en bewerkte of verbrande botten van dieren. Het is bijvoorbeeld aannemelijk dat Heidelbergmensen beschutting hebben gezocht, vuren hebben aangelegd en mogelijk een vorm van kleding hadden, omdat ze de ijstijden hebben overleefd. We hebben wel direct bewijs dat de Heidelbergmens gebruik maakte van stenen werktuigen. Dit was geen nieuwtje, omdat eerdere mensensoorten ook al werktuigen maakten, maar rond de tijd van de aankomst van de Heidelbergmens in Nederland werd er een complexere techniek ontwikkeld voor het maken van deze werktuigen. Deze zogenaamde Levallois-techniek had het voordeel dat er zuiniger met de vuursteen kon worden omgegaan. Voordien sloeg men van een steen net zoveel af tot een bruikbaar stuk gereedschap overbleef, maar de afslagen zelf werden niet benut. Met deze nieuwe techniek werden van een kernstuk meerdere scherpe stukken afgeslagen, die verder werden bewerkt tot snij- en hakwerktuigen. De soorten werktuigen die gemaakt werden, waren vrij gevarieerd. Ze hadden te maken met slachten en eten van dieren, maar ook met bewerken van hout en prepareren van huiden. De werktuigen werden waarschijnlijk niet meteen na gebruik weggegooid, maar langere tijd gebruikt. Of de Heidelbergmens ook sieraden maakte weten we (nog) niet. De fossiele tanden van de Heidelbergmens hebben wel leuke feiten aan het licht gebracht. Doorlopende krassen op tanden uit boven-en onderkaak tonen aan dat ze waarschijnlijk dingen sneden die ze met de tanden vasthielden. Ook zijn de tanden - behalve voor eten - mogelijk gebruikt bij het prepareren van huiden en andere bezigheden. Bovendien wijzen resten van slijtage op het gebruik van tandenstokers!

Uiterlijk

De lichaamskenmerken van de Heidelbergmens zijn over het algemeen hetzelfde als die van de moderne mens, maar de schedel toont een paar verschillen. Toen men het eerste fossiel van de Heidelbergmens opgroef, een onderkaak, vond men die wezenlijk anders dan de onderkaak van een moderne mens. Daarom werd besloten dat dit een ander soort mens moest zijn. De kaak is veel groter en robuuster met relatief kleinere tanden. Ook de uitstekende kin ontbreekt. Verder heeft de schedel een duidelijke richel boven de ogen (wenkbrauwboog), die over de gehele breedte doorloopt maar in het midden even naar beneden zakt. De ogen staan ver uit elkaar, de neusbrug is breed en de neusopening erg groot. De neus en de bovenkaak steken ver naar voren ten opzichte van de onderkaak. De hersenpan is lang met een laag voorhoofd en heeft een gemiddelde herseninhoud van 1274 cc. Dit is iets minder dan bij Neandertalers en de huidige mensen. Kleinere hersenen kunnen betekenen dat de Heidelbergmens minder intellectuele vermogens bezat dan wij, maar dat is niet met zekerheid te zeggen (de hersenen van de beroemde geleerde Albert Einstein waren ook kleiner dan gemiddeld). In ieder geval kon de Heidelbergmens gedurende bijna 500.000 jaar in moeilijke omstandigheden overleven en zich aanpassen aan veranderingen die zich in zijn omgeving voor deden. Verder denkt men dat de Heidelbergmens dezelfde gehoorcapaciteiten heeft gehad als wij nu hebben.

 

Van de rest van het skelet is weinig te zeggen, omdat er maar weinig van gevonden is. Bovendien is dat materiaal ook nog eens erg beschadigd. Het beschikbare materiaal lijkt echter veel op dat van de Neandertalers. Dat is te verwachten, omdat de Neandertalers directe afstammelingen van de Heidelbergmens zijn. Als men ervan uitgaat dat de verhoudingen tussen de botten ongeveer hetzelfde zijn als bij de moderne mens, kan de lengte van de Heidelbergmens worden geschat op 173-175 cm. Maar omdat de schedel van de Heidelbergmens ongeveer 3 cm lager was, moet dat worden bijgesteld naar 170-172 cm.

 

Het mannelijk en het vrouwelijk skelet van de Heidelbergmens verschillen onderling ongeveer evenveel als die van de moderne mens. In de schedel zijn de verschillen tussen man en vrouw echter veel duidelijker dan bij ons. De man had een grotere kaak en grotere tanden, vooral de hoektanden waren groter.

Leefwijze

Door bestudering van de tanden heeft men kunnen vaststellen dat het dieet voor ongeveer 80% plantaardig was en werd aangevuld met vlees. Dit komt grotendeels overeen met het dieet van moderne gemeenschappen die nog leven van jagen en verzamelen. De werktuigen die de Heidelbergmens gebruikte, zijn een aanwijzing dat ze hun voedsel in zekere zin klaarmaakten voordat ze het opaten. Kannibalisme kwam voor bij de voorouder van de Heidelbergmens (Homo antecessor) en ook bij Neandertalers. Het lijkt dus waarschijnlijk dat ook Heidelbergmensen aan kannibalisme deden, maar daarvoor zijn nog geen aanwijzingen gevonden.

 

De Heidelbergmens heeft niet in zijn voedsel voorzien door middel van landbouw en veeteelt, aangezien dat uitvindingen zijn vanaf 10.000 jaar geleden. In plaats daarvan denkt men dat de Heidelbergmens in kleine groepjes rondtrok en zijn voedsel bijeen sprokkelde door jagen en verzamelen. Waarschijnlijk maakte hij jacht op grotere dieren, ving vis en verzamelde vruchten, zaden, knollen, noten en wortels. Ook een buitenkansje zullen ze niet hebben laten liggen en daarom behoorde aaseten waarschijnlijk ook tot de manieren van voedsel verzamelen. Echte natuurlijke vijanden had de Heidelbergmens waarschijnlijk niet. Het zou kunnen dat ze soms onverhoeds werden aangevallen door een grottenleeuw of sabeltandtijger, maar als kannibalisme bij de Heidelbergmens voorkwam, waren zij hun eigen grootste vijand.

 

De voortplanting verliep bij de Heidelbergmens op dezelfde wijze als bij de moderne mens, maar of ze in staat waren tot de voor ons meest vanzelfsprekende vorm van sociaal contact, namelijk spraak, zullen we waarschijnlijk nooit weten. Ook uit de aanwijzingen voor intelligentie die we hebben, de grootte van de hersenen en het feit dat de Heidelbergmens werktuigen kon maken en gebruiken, zullen we nooit kunnen afleiden of de Heidelbergmens een taal kende.

Geografische verspreiding

Resten van de Heidelbergmens worden veelal gevonden in kalksteengrotten, mijnen en rivierbeddingen in Europa tot een maximale hoogte van 1000 meter boven zeeniveau. Fossielen zijn gevonden in Engeland, Frankrijk, Spanje, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Italië, buiten Europa ook in Israël en Marokko. Het zou kunnen dat ook schedels uit Zambia, India en China van de Heidelbergmens zijn, maar door de grote geografische afstand worden deze toch meestal tot andere soorten gerekend. Alhoewel er in Nederland geen fossielen zijn aangetroffen, weet men dat de Heidelbergmens ook in ons land heeft geleefd. Dit kon worden afgeleid uit de vondst van hun karakteristieke werktuigen.

Voorkomen in de tijd

De Heidelbergmens leefde tijdens het Pleistoceen. Deze mensensoort leefde van ongeveer 600.000 - 250.000 jaar geleden en kwam dus pas tegen het einde van die periode in Nederland voor. De komst in Nederland kenmerkt ook de eerste aanwezigheid van mensen in ons land. De soort is eigenlijk nooit echt uitgestorven: hun evolutionaire ontwikkeling ging door en bracht uiteindelijk de Neandertaler voort, die rond 30.000 jaar geleden door de moderne mens Homo sapiens werd verdrongen en uitstierf.

Evolutie

De Heidelbergmens is hoogstwaarschijnlijk een nazaat van Homo antecessor (de voorouder van de huidige mens), waarvan ongeveer 750.000 jaar oude overblijfselen zijn gevonden in Spanje. Daar stopte de evolutie echter niet. Veel onderzoekers zijn het erover eens dat de Heidelbergmens de voorouder is van de Neandertaler (Homo neanderthalensis), die pas rond 100.000 jaar geleden aan het begin van de laatste ijstijd op Nederlandse bodem verscheen. Of de Heidelbergmens ook de voorloper is van de huidige mens is nog onzeker. Het zou namelijk ook kunnen dat die in Afrika evolueerde en zich daarna naar Europa verspreidde.

Vindplaatsen in Nederland

Er zijn in Nederland geen fossielen van de Heidelbergmens gevonden. Dat betekent niet dat die er nooit gelegen hebben, maar ze kunnen door verwering verdwenen zijn. Wel worden er regelmatig bewoningssporen gevonden, het gaat hier dan om werktuigen. Deze sporen liggen vandaag de dag op ongeveer twintig meter diepte in de grond. Er zijn op dit moment ongeveer tien vindplaatsen in Nederland. Werktuigen die waarschijnlijk door de Heidelbergmens zijn gemaakt, zijn bijvoorbeeld gevonden bij opgravingen van een prehistorische kampplaats in de Belvédèregroeve bij Maastricht. Deze werktuigen zijn ongeveer 250.000 jaar oud. Dit zijn daarmee ook de oudste aanwijzingen van menselijke aanwezigheid in Nederland. Verder komen af en toe werktuigen van de Heidelbergmens naar boven tijdens baggerwerkzaamheden in het rivierengebied. Omdat echter niet precies bekend is uit welke aardlaag ze komen, zijn ze moeilijk te dateren. Om die reden geven de Nederlandse archeologen weinig aandacht aan deze 'losse vondsten'. Te weinig, want een systematische studie en koppeling aan boorprofielen die inzicht geven in de opbouw van de ondergrond van de vindplaats, kan ons veel meer leren over de verspreiding van de Heidelbergmens in ruimte en tijd, over zijn omgeving en over de dieren waar hij jacht op maakte: daarvan komen bij de baggerwerkzaamheden immers ook veel fossiele resten naar boven. Verder zijn er veel werktuigen van de Heidelbergmens gevonden in de groeve Kwintelooijen in de stuwwallen bij Rhenen. Deze werktuigen zijn afkomstig uit riviersedimenten die zijn afgezet voordat de gletsjers in het Saalien (rond 120.000 jaar geleden) vanuit Scandinavië ons land bereikten en de rivierafzettingen opduwden tot stuwwallen.

 

- Martha Koot, Naturalis

Meer informatie

»

Roebroeks, W., 1990. Oermensen in Nederland - De archeologie van de oude steentijd. - Meulenhoff, Amsterdam. 120p.

»

Sawyer, G. J. & V. Deak, 2007. The Last Human - A guide to twenty-two species of extinct humans. - Yale University Press, New Haven (USA). 256p.

»

Wagner, G. A. & K. W. Beinhauer, 1997Homo heidelbergensis von Mauer - Das auftreten des Menschen in Europa. - Universitätsverlag Winter, Heidelberg. 3165p.

Auteurs

  • Martha Koot

Meer zoogdier beschrijvingen