ZOEKEN

MEER ZOOGDIER BESCHRIJVINGEN

Bekijk alle zoogdier beschrijvingen in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Halsbandlemming

Dicrostonyx torquatus

Taxonomie

Klasse
Mammalia (zoogdieren)
Orde
Rodentia (knaagdieren)
Familie
Cricetidae (woelmuisachtigen)
Geslacht
Dicrostonyx
Soort
Dicrostonyx torquatus

Karakterisering

De halsbandlemming is het kleinste zoogdier van de gebieden rond de Noordpool. Het is ook één van de interessantste dieren die daar leven, vanwege zijn aanpassingen aan het koude klimaat. Zo houdt hij in tegenstelling tot veel andere dieren geen winterslaap maar blijft hij gedurende de koude wintermaanden actief. Lemmingen zoeken beschutting onder de grond of onder sneeuw door uitgebreide gangenstelsels te graven. Omdat ze in grote aantallen voorkomen, spelen lemmingen een grote rol in het toendra-ecosysteem. Ze vormen het voedsel voor veel dieren zoals de poolvos en de sneeuwuil. Tijdens de laatste ijstijd kwamen halsbandlemmingen ook in ons land voor. Het waren vaste bewoners van de mammoetsteppe.

Uiterlijk

Volwassen lemmingen kunnen 11 tot 18 cm lang worden. Ze hebben een korte staart van 1 tot 2 cm en kunnen een gewicht bereiken van 30 tot 112 gram. De halsbandlemming heeft een grijsbruine kleur, een zwarte neus en over zijn rug loopt een zwarte streep. In de winter kleurt de vacht wit. Zo valt de lemming niet op in de sneeuw. De vacht is waterdicht, zodat de dieren kunnen zwemmen zonder nat en koud te worden. Ze hebben scherpe tanden die ze gebruiken om bijvoorbeeld wortels door te bijten.

Leefwijze

De winter is een kritieke periode voor de lemming. In tegenstelling tot veel knaagdieren in een koud klimaat, houden lemmingen geen winterslaap. Gedurende de hele winterperiode blijven ze actief, terwijl de temperaturen zo laag zijn dat ze gemakkelijk kunnen doodvriezen. Om zo min mogelijk kou aan de omgeving kwijt te raken, hebben lemmingen korte poten, een kort staartje en kleine oren. Ter bescherming tegen de kou wordt de vacht in de winter dikker. Heel bijzonder is dat de derde en vierde 'vinger' van de voorpoot langer worden in de winter. Met deze vergrote klauw kan de lemming beter graven in de opeengepakte sneeuw en daaronder naar voedsel blijven zoeken.

 

Halsbandlemmingen leven in groepen. Tijdens de zomer bezetten ze de hoge, droge en rotsachtige gebieden van de toendra, waar ze schuilen in ondergrondse holen of onder rotsen. Ze eten dan voornamelijk mos, gras, kruiden en scheuten. Tijdens de winter trekken de lemmingen naar de lagere weiden, waar de sneeuwlaag dikker is en langer blijft liggen. Lemmingen graven hele gangenstelsels onder de sneeuw. Dit is belangrijk om zich te beschermen tegen roofdieren. Daarnaast fungeert de sneeuw als een isolerende deken, vergelijkbaar met de iglo van de inuit. Op 60 cm diepte onder de sneeuw is het natuurlijk koud, maar de temperatuur kan er desondanks 20°C hoger zijn dan boven de sneeuw. In de gangenstelsels bevinden zich nestkamers. Deze nestkamers zijn meestal bekleed met gras, veren en vacht van de muskusos. Ze bieden extra isolatie tegen de koude temperaturen wanneer de lemming niet op zoek is naar voedsel. De temperatuur in een nest kan oplopen tot een behaaglijke waarde van 10°C.

 

Op sommige plekken kan de warmte het onderste laagje sneeuw doen smelten. Hierdoor ontstaat er ruimte tussen de grond en de sneeuwlaag. Deze plekken zijn verbonden met het gangenstelsel en hier zoeken lemmingen naar voedsel, zoals bladeren, twijgjes en schors. Omdat ze onder de sneeuw alles hebben wat nodig is, komen lemmingen in de winter zelden boven de sneeuw. Het is daar gevaarlijk koud, er zijn gevaarlijke roofdieren en bovendien is er geen voedsel te vinden.

 

De voortplanting vindt meestal plaats in de maanden maart tot september. Tijdens deze periode kan een vrouwtje wel drie nestjes krijgen. Na een draagtijd van drie weken krijgt het vrouwtje 4 á 5 jongen. Ze worden doof en blind geboren en drinken de eerste tijd melk van de moeder. Een maand na de geboorte zijn de jonge lemmingen geslachtsrijp en kunnen ze zelf jongen krijgen. In het wild leven lemmingen kort: de meeste zullen niet meer dan één winter overleven.

 

Halsbandlemmingen hebben een zeer wisselende populatiegrootte, met elke 3 á 4 jaar een piek. Na zo'n piek daalt het aantal lemmingen plotseling extreem, bijna tot uitsterven aan toe. Deze 'bottle neck' is in het voordeel van de lemmingen die op dat moment het best zijn aangepast aan de leefomstandigheden. Mogelijk zijn de driejarige cycli een middel om te zorgen dat er weer een nieuwe populatie kan ontstaan met daarin alleen dieren die op dat moment het best zijn aangepast. Wisselende populatiegrootte is een strategie die we bij verschillende pooldieren zien. Er is echter geen enkel dier dat de schaarste van lemmingen op hun laagste punt kan evenaren. Er zijn uiteenlopende redenen gegeven om deze cycli bij lemmingen te verklaren, van zonnevlekken tot sneeuwcondities. Over het algemeen wordt gedacht dat de wisselende populatiegrootte wordt veroorzaakt door de hoeveelheid voedsel en/of de populatie vijanden van de lemming, zoals de sneeuwuil of de poolvos.

 

Het is bekend dat het overleven van jongen van beide vijanden afhankelijk is van de aanwezigheid van lemmingen. In jaren dat er genoeg lemmingen zijn, kan de populatie vijanden groeien. Uiteindelijk zal het aantal lemmingen afnemen, wat er toe leidt dat er uiteindelijk niet genoeg meer zijn om alle vijanden te voeden. Waarna deze zullen verhongeren en in aantal zullen afnemen. Dit geeft lemmingpopulaties weer de kans om te groeien. Een andere mogelijkheid is de aanwezigheid van voldoende voedsel. Wanneer er weinig lemmingen zijn, is er genoeg voedsel beschikbaar. Hierdoor kan de lemmingpopulatie groeien. Als er teveel lemmingen zijn, zal het kwetsbare, dunne plantendek van de toendra beschadigd raken, waardoor er voor jaren voedselgebrek ontstaat. De kans zou dan groot zijn dat de lemmingen geheel uitsterven.

Geografische verspreiding

Lemmingen leven op de toendra rond de Noordpool. Tijdens het Laat-Pleistoceen strekte een vergelijkbaar ecosysteem zich uit over bijna het gehele noordelijke halfrond: de mammoetsteppe. Het was ook koud en gebaseerd op grassen, kruiden en mossen, maar in tegenstelling tot de toendra was het niet nat maar juist erg droog. Tijdens de ijstijden was de lemming het noordelijkst levende knaagdier. Aan het begin van het Holoceen (rond 10.000 jaar geleden) warmde het klimaat op waardoor de mammoetsteppe overging in een natte toendra. Uiteindelijk verdween ook dit ecosysteem in onze streken en trok het zich terug naar de streken rondom de Noordpool. Ook de lemmingen trokken naar het noorden, waar we ze tegenwoordig nog steeds vinden.

Voorkomen in de tijd

De vroegste vondsten van lemmingen in Nederland stammen uit het Vroeg-Pleistoceen. De meeste lemmingfossielen stammen echter uit het Laat-Pleistoceen. Toen kwamen immers ideale leefomstandigheden voor - met veel kou, sneeuw en een geschikte vegetatie - die voor de lemmingen geschikt waren voor het graven van gangenstelsels. Toen het klimaat aan het eind van het Pleistoceen opwarmde en de leefomstandigheden voor de dieren ongunstiger werden, verdween de lemming uit ons land.

Evolutie

Woelmuisachtigen (Cricetidae), waartoe de lemmingen behoren, zijn tijdens het Mioceen geëvolueerd uit een eekhoornachtige voorouder. Lemmingen ontstonden waarschijnlijk in het Plioceen. De halsbandlemming Dicrostonyx torquatus stamt vermoedelijk af van Dicrostonyx guilielmi, een inmiddels uitgestorven lemmingsoort.

Vindplaatsen in Nederland

In Nederland zijn op verschillende plekken fossielen gevonden van de halsbandlemming. In de Belvédèregroeve bij Maastricht is de grootste verzameling fossielen gevonden. In deze groeve zijn lemmingresten aangetroffen uit het Saalien, de voorlaatste ijstijd rond 150.000 jaar geleden. Ook zijn er fossielen gevonden in de groeve bij Tegelen-Wambach. De aardlaag waar de vondsten uit stammen, is gedateerd op zo'n 25.000 jaar (laatste ijstijd, Weichselien). In de groeve Rientjes bij Hengelo zijn fossielen gevonden die op ongeveer 37.500 jaar gedateerd zijn (Weichselien). Er zijn ook oudere vondsten gedaan in Nederland. Zo vond men in de groeve Rientjes bij Hengelo een skelet dat waarschijnlijk uit een eerdere fase van het Weichselien afkomstig is. Het oudste lemmingfossiel is aangetroffen tijdens een boring bij Brielle op ongeveer 65 meter diepte. Deze vondst wordt in het zogenaamde Eburonien geplaatst, een beginfase van het Pleistoceen rond 1,5 miljoen jaar geleden.

 

- Jarka Buijs, Naturalis

Meer informatie

ยป

Website Wikipedia

Auteurs

  • Jarka Buijs

Meer zoogdier beschrijvingen