ZOEKEN

MEER ZOOGDIER BESCHRIJVINGEN

Bekijk alle zoogdier beschrijvingen in het overzichtNaar overzicht»

DWARSDOORSNEDEN

In Google Maps

Maak een doorsnede»

FOSSIELVONDSTEN

Fossielen op de kaart van Nederland

Bekijk de kaart»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Edelhert

Cervus elaphus

Taxonomie

Klasse
Mammalia (zoogdieren)
Orde
Artiodactyla (evenhoevigen)
Familie
Cervidae (hertachtigen)
Geslacht
Cervus
Soort
Cervus elaphus

Karakterisering

Het edelhert komt vanaf het Midden-Pleistoceen vrijwel onafgebroken in ons land voor en is momenteel ons grootste inheemse landzoogdier. Het is een uiterst succesvolle soort, omdat hij kan overleven in verschillende habitats en aangepast is aan zowel warmere als koudere klimaatomstandigheden. Bij het succes van de soort speelt het feit dat het dier niet kieskeurig is wat voedselkeuze betreft een belangrijke rol. Edelherten voeden zich even graag met takken en bladeren als met gras. Ze hebben weliswaar een voorkeur voor bossen met open plekken, maar zijn - in tegenstelling tot bijvoorbeeld het damhert -  niet verdwenen toen de bossen in de laatste ijstijd plaatsmaakten voor een koude en droge grassteppe. Het edelhert voelde zich dus evengoed thuis tussen wilde zwijnen en vossen in de eikenbossen van de interglacialen als tussen wolharige neushoorns en grottenleeuwen op de mammoetsteppe in de laatste ijstijd.

Uiterlijk

Het edelhert is een indrukwekkend dier, met vier vrij dunne poten, een krachtig gespierd lichaam, flinke oren en een fors gebouwd gewei. Vooral oude mannetjes zijn imposant als ze een kapitaal gewei dragen met twaalf of zelfs meer 'einden' en ze 'manen' in de nek ontwikkelen. Bokken hebben een kop-romplengte van 165-260 centimeter, kunnen een schouderhoogte tot wel 140 cm bereiken en dan tot 250 kilo wegen. Hinden zijn kleiner, lichter en geweiloos.

 

Het gewei bestaat uit een hoofdstang die zich splitst in meerdere zijstangen (enden). De einden van het gewei vormen samen de kroon. Het is anders van vorm dan het schoffelvormige gewei van het reuzenhert, dat in de laatste ijstijd samen met het edelhert voorkwam. Als we naar de verhouding tussen lichaam en gewei kijken is het gewei van het edelhert even groot als dat van het reuzenhert. Dat het gewei van het reuzenhert buitenproportioneel groot zou zijn is dus niet waar. Elk jaar werpt een bok zijn gewei af en moet het daarna opnieuw aanmaken. Aan het gewei is de gezondheid van het hert af te lezen. De bok gebruikt het bij het vechten, maar ook om in de bronsttijd indruk te maken op de hinden.

Leefwijze

Het edelhert leeft bij voorkeur in gematigde tot iets warmere klimaten, maar is ook prima in staat om zich in koudere omstandigheden te handhaven. Dat wordt bewezen door fossielen die uit de laatste ijstijd dateren.

 

Edelherten zijn een herbivoor. Hij eet gras, bosbessen, heide, boombast, eikels en loof. De bokken leven doorgaans solitair. Alleen in paartijd zoeken zij gezelschap van hinden op. Met zijn bronstroep, het zogenaamde burlen, trekt een mannetje vrouwtjes aan, die hij in een harem verzamelt en verdedigt tegen concurrenten in soms hevige gevechten.

Geografische verspreiding

Het edelhert heeft een grote verspreiding. Het komt in Europa en Azië voor. Ook in het Pleistoceen was dat het geval. Sommige wetenschappers rekenen de Amerikaanse wapiti tot dezelfde soort als het edelhert, waarmee het dier dus een holarctische verspreiding zou krijgen. Edelherten zijn redelijk goede klimmers, die zich ook hoog in de bergen thuis voelen, tot net onder de boomgrens.

Voorkomen in de tijd

De oudste fossiele resten van het edelhert in Nederland zijn gevonden in de Needse Berg bij Neede (Gelderland). De klei waarin de botten zaten, dateert uit het Holsteinien (circa 418.000 - 386.000 jaar geleden). Al vanaf het Midden-Pleistoceen komt het edelhert dus al in ons land voor. Iets jongere vondsten stammen uit de Belvédèregroeve bij Maastricht. Hier zijn resten opgegraven in associatie met bewoningsporen van vroege mensachtigen (Homo heidelbergensis) met een ouderdom van circa 250.000 jaar. Uit alle latere fases van het Pleistoceen zijn edelhertfossielen bekend. Alleen in de extreem koude fases van het Saalien en het Weichselien verdween het dier uit ons land, zij het tijdelijk. Dat is niet verwonderlijk, aangezien het edelhert een bosbewoner is. In extreem koude fases was er voor hem te weinig voedsel te vinden want er heerste toen een poolklimaat waarin geen boomgroei van betekenis plaats kon vinden. Alleen geharde dieren als rendier en muskusos konden zich staande houden.

Evolutie

De oorsprong van het edelhert is niet duidelijk. Het dier verschijnt aan het begin van het Midden-Pleistoceen en neemt dan de rol over van het groot Tegels hert, het grote hert van het Laat-Plioceen - Vroeg-Pleistoceen. De oudste vertegenwoordigers hebben een gewei zonder kroon. Deze worden gerekend tot de ondersoort coronatus. Dergelijke herten zijn in ons land niet gevonden.

Vindplaatsen in Nederland

Dieren die in bossen leven hebben doorgaans een minder grote kans om fossiel te worden dan dieren van de open vlakte. Voor fossilisatie is de nabijheid van water immers een voorwaarde. Het edelhert is hierop als typische bosbewoner geen uitzondering. Toch zijn er op bepaalde vindplaatsen grote hoeveelheden botten van het edelhert aan het licht gekomen. Voorbeelden zijn de zandwinput in Raalte en de voormalige zand- en grindwinning in Woerden. Hier behoort het edelhert tot de meest algemene fossielen. De botten stammen uit kleilagen die zijn afgezet in meertjes. Vermoedelijk zijn veel botten uit de omgeving in die meertjes ingespoeld waardoor er een ophoping van fossielen is ontstaan. Van nagenoeg elk baggergat op het vasteland zijn edelhertresten bekend, maar om echt grote aantallen gaat het niet. Resten worden ook opgevist uit de Westerschelde en van de bodem van de Noordzee, zij het in veel mindere mate. Af en toe worden ook mesolitische en neolitische werktuigen opgebaggerd of opgevist die zijn gemaakt van gewei. Zo zijn op de opgespoten stranden van de Maasvlakte en de Delflandse kust tientallen harpoenen gevonden, kunstig uit edelhertgewei gesneden door Midden-Steentijd jagers.

 

- Lars van den Hoek Ostende, Naturalis

Meer informatie

»

Bode, A. D., R. Hoeve & E. Nauta, 1999. De zoogdieren van Overijssel: voorkomen, verspreiding en ecologie van de in het wild levende zoogdieren. - Waanders uitgeverij, Zwolle. 176p.

»

Groot Bruinderink, G. W. T. A. D. R. Lammertsma, A. T. Kuiters, A. J. Griffioen & H. Kuipers, 2005. Edelherten in de Gelderse Poort: haalbaarheidsstudie. - Alterra, Wageningen. 96p.

»

Hoorn, D. van den, 1996. Een koning in ballingschap: het edelhert in de twintigste eeuw. - Bosch en Keuning, De Bilt. 183p.

Auteurs

  • Lars van den Hoek Ostende

Meer zoogdier beschrijvingen