Deningers beer behoort tot de evolutielijn van de grottenbeer. De Etruskische beer (Ursus etruscus) is de eerste soort die tot deze evolutielijn behoort, met deningers beer als tussensoort en de grottenbeer (U. spelaeus) als laatste soort. Doordat overgangen naar andere soorten geleidelijk verlopen, is het soms moeilijk vast te stellen tot welke soort bepaalde fossielen behoren. Volgens sommige wetenschappers is U. deningeri daarom geen geldige soort. Vondsten van deze beersoort worden door hen toegeschreven aan primitieve vormen van de bruine beer (U. arctos), die de Etruskische beer als directe voorouder heeft. Naast Deningers beer leefde er tijdens het Midden-Pleistoceen nog een andere grote beer in Europa, namelijk de bruine beer (U. arctos). Over het algemeen wordt aangenomen dat Deningers beer de dominante soort was tijdens deze periode.
Deningers beren waren groter dan de Etruskische beren, maar duidelijk kleiner dan grottenberen. Het onderscheid met de grottenbeer is vooral gebaseerd op basis van de kiezen. De kiezen van de grottenbeer bevatten meer knobbels dan de kiezen van Deningers beer. De ledematen van Deningers beer zijn slanker en lijken meer op die van de bruine beer. De evolutie bij deze soort verliep langzamer dan de evolutie die de grottenbeer doormaakte. De lichaamsgrootte neemt langzaam toe en de valse kiezen verdwijnen in de evolutielijn naar de grottenbeer.
Het knobbelpatroon op de kiezen van Deningers beer is gecompliceerder dan bij de Etruskische beer. De kiezen krijgen gedurende de evolutie meer knobbels, een aanpassing aan het dieet, dat steeds meer vegetarisch wordt. Een andere aanpassing van het gebit in de evolutielijn van de Etruskische naar de grottenbeer, is het verdwijnen van valse kiezen. Valse kiezen zijn voor een vegetarisch dieet niet strikt noodzakelijk. Een van de valse kiezen krijgt zelfs de vorm van een echte kies bij de grottenbeer.
Het verspreidingsgebied van Deningers beer was veel groter dan dat van de grottenbeer. Deningers beer kwam voor van de Britse eilanden tot in Oost-Azië. In de Oostenrijkse vindplaats Repolusthöhle zijn 53 schedels gevonden. De grottenbeer beperkte zich daarentegen tot Europa. Vondsten uit Oost- en Centraal-Azië en Noord-Afrika die aan de grottenbeer zijn toegeschreven, betreffen daarom Deningers beer of bruine beer.
Aangenomen wordt dat in de beginperiode van het Midden-Pleistoceen Deningers beer de dominante soort was. De oudste vondst van Deningers beer is 1,3 miljoen jaar oud en aangetroffen in Deutsch-Altenburg in Oostenrijk. De overgang naar de grottenbeer is vastgesteld op 130.000 jaar geleden; Deningers beer leefde dus ruim één miljoen jaar.
Deningers beer wordt over het algemeen gezien als de voorouder van de grottenbeer, al zijn niet alle wetenschappers het hierover eens. Door de enorme variatie in de morfologie van de huidige bruine beer, zou het niet mogelijk zijn om bruine beer en Deningers beer van elkaar te onderscheiden. Een ander probleem is dat zowel de bruine beer als de grottenbeer van de Etruskische beer afstammen. In beide evolutielijnen vindt er een afname in valse kiezen plaats. In de evolutielijn van de Etruskische naar de grottenbeer via Deningers beer, neemt de hoogte van het voorhoofd toe, neemt het aantal knobbels op de kiezen toe en verandert een valse kies in een echte kies. Deze veranderingen aan het gebit zijn aanpassingen aan het plantaardige dieet. De overgangen tussen deze verschillende beersoorten gaat geleidelijk, waardoor het moeilijk is 'modernere' Deningers beren te onderscheiden van primitieve grottenberen.
Op de Maasvlakte zijn zeven kiezen en fragmenten van een bovenarm en scheenbeen van Deningers beer gevonden. Op het strand van Nieuwvliet-Bad is een kies aangetroffen van dezelfde ouderdom als de kiezen op de Maasvlakte. Bosscha Erdbrink, die deze kies beschreef, beschouwde Deningers beer echter niet als aparte soort en determineerde hem als bruine beer.
- Dennis van den Berge, Naturalis
Mol, D., J. de Vos & L. van den Hoek Ostende. Zoogdieren van Nederland gedurende de IJstijd (in prep).
Rabeder, G., D. Nagel & M. Pacher, 2000. Der Höhlenbär. - Jan Thorbecke Verlag, Stuttgart. 112p.