De mooie paarse heidevelden, wie kent ze niet? Toch zijn ze minder vanzelfsprekend dan je denkt. Terwijl wij de heide als natuurgebied willen behouden, is het voor de natuur 'slechts' een tussenstadium in de kolonisatie van kale zandgronden. Heide is een van de eerste plantjes die op zandgronden voet aan de grond weet te krijgen. Met zijn wortels houdt heide het zand vast en voorkomt zo dat het gaat stuiven. Zandgrond is arm aan voedsel, maar heide kan er toch overleven door ruilhandel met een speciale schimmel. De schimmel maakt stikstof vrij die de heide nodig heeft en omgekeerd geeft heide voedingsstoffen aan de schimmel terug. Heide verrijkt dus de arme zandbodem, die daardoor geschikt wordt voor andere planten om te groeien.
Heide is een plant die aan weinig genoeg heeft. Heide heeft zo weinig voedsel nodig dat het als een van de weinige planten de armste gebieden van ons land kon koloniseren: de kale zandgronden in het noorden, oosten en zuiden. Omdat hier andere voedselconcurrenten ontbraken, kon de heide zich ongebreideld vermeerderen en de zandgronden omtoveren in uitgestrekte heidevelden. Samen met dophei vormt struikhei het gros van de heidevegetatie in Nederland.
De heidevelden zoals wij die nu kennen zijn cultuurlandschap. Zij konden vanaf de Middeleeuwen door menselijke activiteiten als ontbossing en landbouw uitbreiden en worden nu nog steeds door de mens in stand gehouden, onder andere door ze te laten begrazen door schapen en door ze periodiek af te plaggen. Heide was er echter al veel eerder in ons land. De dekzandlagen die de wind in de koudste fasen van het Laat-Pleistoceen als een deken over grote delen van ons land neerlegde, zijn in het Vroeg-Holoceen, toen de temperatuur toe begon te nemen, onmiddellijk door heide in beslag genomen. Destijds werd de hei ook al kort gehouden: niet door schapen maar door grote grazers als de oeros.
Gewone dophei is een altijdgroene plant. De hoofdbloei valt vroeg in de zomer, soms al in mei. Met zijn liggende takken vormt dophei een dichte mat. De bloemen staan in trosjes en zijn bijna altijd roze. Een enkele keer zijn er exemplaren die volledig witte bloemen hebben. Als rond augustus dophei bijna uitgebloeid is, komt struikhei in bloei en kleurt de heide opnieuw paars. Na de bloei vallen de bloemen niet van de struik af. Struikhei is veel groter dan dophei. De bloemen van struikhei zijn meer verspreid en staan open. Na de bloei groeit de struik boven de plek waar de bloemen zitten gewoon verder. Struikhei groeit op droge zandgronden, terwijl dophei in nattere milieus voorkomt.
De bloemen van heide bevatten nectar om insecten te lokken die vervolgens de bloemen bestuiven. Na de bevruchting groeit het vruchtbeginsel uit tot een doosvrucht met veel kleine zaden, die door de wind verspreid worden.
De wortels van heide leven in symbiose met een bepaald soort schimmel (mycorrhiza). De schimmeldraden groeien om en in de cellen van de heidewortels en voorzien de plant van stikstof. Hierdoor is heide in staat om op zeer zure en voedselarme bodem te leven. Als dank krijgt de schimmel door de plant gevormde voedingsstoffen terug. Door deze samenwerking zijn heideplanten op een zeer voedselarme bodem in het voordeel ten opzichte van bijvoorbeeld grassen, die deze stikstofbron niet hebben. Door zure regen wordt er extra stikstof in het milieu gebracht en verliezen ze deze voorsprong. Dankzij de mycorrhiza is hei een van de weinige planten die goed kunnen leven in hoogvenen. Dophei is vaak in deze gebieden te vinden. Ondanks de hulp van schimmels moet hei in hoogvenen en in heidevelden met een minimum aan voedingsstoffen rondkomen. Door het gebrek aan voedingsstoffen zijn de bladeren vaak klein en smal. Ze blijven een aantal jaar aan de plant zitten.
In natuurlijke omstandigheden is een heidevegetatie een tussenstadium in de (her)kolonisatie van kale, arme zandgronden. Wanneer er plekken in het landschap openvallen, kan heide ze snel innemen. Heide is een echte pionierplant die als een van de weinige plantensoorten op schrale bodem kan leven. Dode plantenresten vormen humus en maken de bodem rijker. Als de bodem vruchtbaarder is gemaakt, gaan er steeds meer bomen op groeien. Het natuurlijke eindstadium van heidevelden is bos. In het Vroeg-Holoceen werd de heidevegetatie zo geleidelijk aan vervangen door uitgstrekte bossen. De heide kwam pas weer terug toen de mens landbouw ging bedrijven en het bos open ging kappen. Op de open plekken die ontstonden kon heide zich weer vestigen.
Om te voorkomen dat onze heidelandschappen niet overwoekerd raken met bomen, moeten we dus maatregelen nemen. Vaak worden schapen ingezet om de 'heide te begrazen'. Ze begrazen echter niet de heide zelf maar het gras en opschietende boompjes die tussen de heidestruiken instaan, zodat ze de boventoon gaan voeren. Tegenwoordig zien we echter steeds meer gras tussen de heide en gaan de heidevelden in omvang achteruit. Vroeger werd de heide nog wel eens afgebrand om de wildgroei tegen te gaan. Dat heeft tegenwoordig geen zin meer omdat het gras even snel als de hei weer aangroeit. De reden dat deze beheersmethoden niet meer werken is omdat de mineralensamenstelling van de bodem niet meer zo voedsel arm is als vroeger. Sinds we steeds meer machines zijn gaan gebruiken, is er veel meer stikstof in de lucht gekomen. Dit slaat neer in de vorm van zure regen, waardoor andere planten ook van deze extra stikstof kunnen profiteren. Ook door ontginning en ontwatering van hoogvenen gaan de heidevelden in Nederland in aantal en in kwaliteit achteruit.
Heidesoorten komen over de hele wereld voor, maar zijn zeldzamer in de tropen. Ook in heel Europa is heide te vinden, van Portugal tot Noorwegen en Polen. Tot laat in de 19de eeuw waren in grote delen van ons land uitgestrekte heidevelden te vinden.
Struikheide was al aanwezig op de mammoetsteppe in de laatste fase van het Pleistoceen. Het landschap bestond uit een koude, droge, open steppe met soorten als dwergberk, den en jeneverbes. Heide groeide tussen deze soorten in.
Toen het extreem koud werd rond 12.000 jaar geleden waaiden er gure poolwinden. Van de Noordzeebodem die toen droog lag nam de wind grote hoeveelheden zand op en legde die als een deken van dekzand over tweederde van ons land neer. In het Vroeg-Holoceen werd het warmer en heide was toen een van de eerste planten die de kale zandgronden kon koloniseren. De heide verrijkte de bodem, zodat geleidelijk steeds meer struiken en bomen zich konden vestigen. In de eerste helft van het Holoceen (10.000-5000 jaar geleden) werden de heidevelden opgevolgd door dennen- en berkenbossen en uiteindelijk ontstonden dichte gemengde loofbossen. Dit moet een ongunstige tijd voor heide geweest zijn. Onder een dicht bladerdak groeien heidesoorten slecht en kan het stuifmeel moeilijk verspreid worden. Toch zijn er stuifmeelkorrels uit die tijd gevonden, wat bewijst dat heide in deze periode aanwezig was. Waarschijnlijk overleefden de meeste soorten op open plekken in de bossen. In de geschiedenis lijkt de ontwikkeling van heide grotendeels samen te gaan met de ontwikkeling van de beschaving van de mens. Zo'n 6000 jaar voor de jaartelling ging de mens over van een jager-verzamelaarsbestaan naar dat van akkerbouw en veeteelt. Hij bracht enorme veranderingen in het landschap aan: bossen werden gekapt voor houtwinning en landbouw. Er bleef kale, arme grond over. Vooral struik- en dophei konden hiervan profiteren en er ontstonden opnieuw heidevelden. In de Middeleeuwen breidde de schapenteelt zich verder uit, want er was wol nodig voor de textielindustrie. Schapen zijn efficiënte 'grasmaaiers' die geen sprietje laten staan. Aanvankelijk hielpen schapen de heide door voedselconcurrenten (jonge boomscheuten en gras) weg te vreten, maar toen de druk te groot werd ging de heide er ook aan en uiteindelijk ontstonden er grote zandverstuivingen, zoals het Kootwijkerzand.
De heifamilie (Ericaceae) is een familie van bedektzadige houtige planten. De familie komt wereldwijd voor, maar zelden in de tropen. In Nederland zijn zeven soorten uit de heidefamilie bekend. De meeste heidesoorten zijn lage heesters of dwergstruikjes. De familie is in de loop van de evolutie gespecialiseerd in het groeien op fosfaat- en carbonaatarme, zure, humusrijke grond.
Nederland heeft vandaag de dag nog een aantal heidegebieden over, zoals de Arnhemse Hei, de Mookerhei in Limburg of het Drouwenerveld in Drenthe. Struikheide is tegenwoordig veel algemener dan dophei. De dopheidevelden van vroeger zijn in ons land voor het grootste deel ontgonnen. Dophei vinden we ook in de veengebieden. Struikhei wordt ook wel droge heide genoemd en komt veel voor in de noordelijke Nederlandse duinen en op hoge zandgronden zoals de Veluwe en de Peel, vaak in combinatie met jeneverbes en grassoorten. Ten zuiden van de kalkgrens bij Bergen zijn de oude duinen te voedselrijk voor struikheide. Ten noorden ervan komt wel heide voor, bijvoorbeeld bij Schoorl of op de Waddeneilanden. Waar het natter wordt verdwijnt struikheide en neemt dophei het over. Van dophei zijn slechts twee soorten in Nederland te vinden: gewone dophei en rode dophei (Erica cinerea). Deze laatste is in ons land echter heel zeldzaam.
- Cyril Luman, Naturalis
Bastiaens, J. & Deforce, K., 2005. Geschiedenis van de heide. Eerst natuur en dan cultuur of andersom? - Natuur.focus 4(2): 40-44. (via Onroerenderfgoed.be)
Grey-Wilson, C., A. Brands & F. Rose, 1995. Wilde planten van Noordwest- Europa. - Bosch & Keuning, Baarn. 320p.
Mai, D. H., 1995. Tertiäre Vegetationsgeschichte Europas. - Fischer, Jena. 691p.
Marijnissen, J., 2000. Flora van de lage landen. - Tirion, Baarn. 704p.