Geologie van Nederland
is een initiatief van

Veenmos

Sphagnum cuspidatum

Veenmos is een sporenplant. Sporenplanten behoren tot de oudste landplanten op aarde. De onderkant van de plant sterft steeds af, terwijl de bovenkant blijft doorgroeien. Hierdoor ontstaat na verloop van tijd een dikke laag dood plantmateriaal dat veen wordt genoemd. Veenmos groeit in dikke kussens, bij voorkeur in natte gebieden. Daar vormt het zogenaamd laagveen. Een veenkussen werkt echter als een spons die regenwater vasthoudt. Veenmos kan daardoor ook boven de grondwaterspiegel groeien. Het wordt dan hoogveen genoemd. Vanaf het Vroeg-Holoceen zijn zo in Nederland zeer uitgestrekte laag- en hoogveengebieden ontstaan. Tegenwoordig is daar niet veel meer van over. Vanaf de middeleeuwen werd het veen namelijk afgegraven om als brandstof te dienen.

Taxonomie

Klasse
Bryophyta (bladmossen)
Orde
Sphagnopsida (veenmossen)
Familie
Sphagnidae (veenmossen)
Geslacht
Sphagnum
Soort
cuspidatum

Karakterisering

Veenmos is een kleine, primitieve sporenplant die in natte omstandigheden leeft en dikke kussens vormt. Veenmos groeit aan de bovenkant aan, terwijl het aan de onderkant afsterft. Zo ontstaat er een dikke laag dood plantmateriaal dat veen wordt genoemd. Door speciale wateropnemende cellen werkt veenmos als een soort spons die het water meters boven het grondwaterpeil van de omgeving kan uittillen en regenwater kan vasthouden. Door deze eigenschap is veenmos niet strikt gebonden aan natte leefgebieden, maar kan het ook in drogere omstandigheden groeien: door water op te slaan creëert veenmos immers zijn eigen natte milieu. Zo is veenmos in staat geweest om grote delen van ons land te koloniseren. Voordat er op grote schaal veen werd afgegraven, bestonden Noord- en Zuid-Holland, Groningen, Drenthe en delen van Noord-Brabant vrijwel geheel uit door veenmos gevormd hoog- en laagveen. Het Boertangerveen in Groningen was zelfs het grootste hoogveengebied van Europa! Hoewel er nu niet veel meer van over is, is het veenlandschap nog een van de zes hoofdlandschapstypen van Nederland.

 

Veenmos verzuurt de bodem, doordat de plant basische ammoniumionen (NH4+), die de zuurgraad van de bodem verhogen, opneemt en verzurende waterstofionen (H+) afgeeft. Het zuur heeft een conserverende werking. Veenmos zorgt er zo ook voor dat zijn eigen afgestorven delen niet vergaan. Deze stapelen zich na verloop van tijd op tot dikke veenlagen. Het zure water remt de groei van afbraakbacteriën. Daarom zijn mensen en dieren die eeuwen geleden in het veen zijn gestorven -de zogenaamde veenlijken - goed bewaard gebleven. Door de stoffen die hij opneemt creëert veenmos een mineraalarme bodem om zich heen. Hierdoor kunnen maar weinig andere plantensoorten in een veengebied  groeien. Veenmos breidt zich ook in de breedte uit en koloniseert zo een heel gebied. Een groot deel van de kuststreek van Groningen, Friesland en Drenthe bestond vroeger uit veen, net als Noord- en Zuid-Holland. Het meeste veen werd in het Holoceen gevormd. Vanaf de middeleeuwen gebruikte men veen in gedroogde vorm als brandstof. Omdat veel mensen in die tijd hun geld met het veen verdienden, werd het ook wel 'het bruine goud' genoemd. In Utrecht ontstonden in de 16e eeuw door grootscheepse turfwinning de Loosdrechtse- en Vinkeveense plassen.

Uiterlijk en leefwijze

Mossen behoren tot de landplanten maar zijn erg primitief van bouw. Ze hebben geen vaatbundels en geen wortels, maar rhizoïden en wateropnemende bladeren. Rhizoïden lijken op wortels maar dienen niet voor de opname van voedingsstoffen maar voor vasthechting. Op latere leeftijd verdwijnen de rhizoïden. Veenmos bestaat uit een stengel met veel zijtakken. Op deze zijtakken staat ook weer zijtakjes; zo worden de bundels gevormd die karakteristiek zijn voor de veenmossen. De hoofdstengel en zijstengels zijn beiden bedekt met bladeren. Deze zijn lang en smal, zonder middennerf en met een buisvormige ingerolde top. De bladeren bestaan uit twee soorten cellen: smalle, groene levende cellen en grote, doorzichtige, dode cellen. De dode cellen hebben spiraal- of ringvormige wandverdikkingen en zorgen voor de wateropnemende eigenschap. Veenmos kan twintig keer zijn eigen volume aan grond- en regenwater opnemen en hierdoor ook overleven in tijden van droogte. Het veen stijgt hierdoor vaak boven de lokale waterspiegel uit, vandaar de naam hoogveen. De dode cellen nemen naast water ook zouten op en vervangen zo de functie van wortels. De groene cellen verzorgen de fotosynthese.

 

De voortplanting van mossen verschilt van die van zaadplanten. De mosplant zelf draagt de voortplantingsorganen. Deze zijn klein, staan aan het einde van de bebladerde stengels en zijn ongeschikt voor wind- of insectenbestuiving. De voortplanting gaat via het water. Het mannelijke orgaan (vaak rood gekleurd) maakt zaadcellen die zwemmend het vrouwelijke orgaan moeten bereiken. Het vrouwelijke orgaan produceert lokstoffen. Als de eicel bevrucht is, groeit er een kleine sporofyt uit, een sporenkapsel. Deze zwarte, glanzende kapsels steken vaak boven het mos uit en zijn goed te zien. De sporen die in het sporenkapsel gemaakt worden zijn de 'mosvariant' van de zaden van bloemplanten. Als het sporenkapsel rijp is scheurt hij open en worden de sporen weggeslingerd. Als de sporen een gunstige plek vinden groeien ze uit tot een nieuwe mosplant. Naast deze geslachtelijke voortplanting vindt er bij alle mossen ook ongeslachtelijke voortplanting plaats doordat bepaalde delen van de plant zich afsplitsen en ergens anders weer uitgroeien.

 

Veenmos houdt van voedselarme grond, verdraagt zelfs geen kalk en draagt zelf bij aan de verarming en verzuring van de bodem door de opname van basische mineralen. Door de dode plantenresten op de bodem kan er geen voedselrijk water het veen indringen. Het water in het hoogveen bereikt een waarde van pH 4-4,5. Micro-organismen die normaal voor rotting zorgen kunnen slecht tegen het zure milieu van het veen. Plantenresten worden hierdoor heel traag afgebroken. Deze eigenschap zorgt er ook voor dat alles wat ooit in het veen terecht is gekomen nauwelijks verteerd wordt.

Geografische verspreiding

Veenmossen - er zijn honderden soorten - komen voornamelijk voor in koelere streken. De meest noordelijke groeien tot in het arctische deel van Noorwegen, de meest zuidelijke in Zuid-Argentinië. De Grote Peel in Noord-Brabant is een van de laatste grote hoogveengebieden van Nederland.

Voorkomen in de tijd

Turfsteken in Drenthe.

Mossen behoren tot de eerste landplanten en komen ook in Nederland waarschijnlijk al heel lang voor. De oudst gevonden bladmossen stammen uit het Perm van Siberië. Deze bladmossen waren groter dan de huidige veenmossen, maar vertoonden wel overeenkomstige kenmerken. Er zijn ook fossiele bladmossen van voor het Perm bekend, maar deze zijn veel minder goed te identificeren. De oudste fossiele veenmosplant stamt uit het Jura.

 

Veenmos is vooral in een veel recentere periode, het Holoceen, heel talrijk. In het natte Nederland is het klimaat voor veenvorming goed, in het verleden is er zeer veel veen gevormd, in het westen vooral laagveen, in de hoger gelegen delen in het oosten en zuiden vooral hoogveen. Sinds de middeleeuwen werd turf als brandstof gebruikt. Men stak het veen uit en legde het te drogen. De groeiende vraag naar brandstof zorgde ervoor dat veel hoogveengebieden op deze manier verdwenen.

Evolutie

Sphagnum magellanicum.

Veenmos behoort tot de bladmossen. Het geslacht Sphagnum omvat honderden soorten die moeilijk uit elkaar te houden zijn. Waarschijnlijk zijn de allereerste landplanten bladmossen en levermossen geweest. Zij ontstonden zo'n vierhonderd miljoen jaar geleden in het Devoon, of misschien zelfs in het Siluur. Vermoedelijk zijn veenmossen oorspronkelijk waterplanten geweest en ondergingen ze in de loop van de evolutie aanpassingen waardoor ze op het land konden leven. Er ontstonden bijvoorbeeld stevige vaatbundels, zodat de planten rechtop konden staan. Mossen leven dichtbij de grond in een semi-aquatische omgeving en zijn weinig veeleisend. Ze hoefden zich waarschijnlijk weinig aan te passen en konden deze overstap vrij eenvoudig maken.

 

Hoogveen is een vegetatietype dat uit verschillende veenmossoorten kan bestaan, maar meestal wordt gedomineerd door S. cuspidatum. In Europa is behalve S. cuspidatum ook S. palustre een veelvoorkomende soort. In de middeleeuwen speelde S. magellanicum, het hoogveenveenmos, een grote rol bij de vorming van de Nederlandse hoogvenen. Deze soort is makkelijk te herkennen omdat de wanden van de dode cellen aan de binnenkant tanden vertonen. Bij S. cuspidatum en S. palustre zijn de wanden glad. Voor de middeleeuwen en tegenwoordig is S. magellanicum niet meer belangrijk voor de veenvorming, want de soort is in ons land zo goed als verdwenen.

Vindplaatsen in Nederland

Sphagnum is op grote schaal alleen nog in een aantal levende hoogvenen zoals het Amsterdamsche Veld in Drenthe en De Peel in Brabant te vinden.

 

- Cyril Luman, Naturalis

Meer informatie

»

Jahns, H. M., 2001. Elseviers gids van varens, mossen en korstmossen. - Focus, Amsterdam. 256p.

»

Kalkman, C., 1972. Mossen en vaatplanten: bouw, levenscyclus en verwantschappen van de Cormophyta. - A. Oosthoek, Utrecht. 304p.

Auteurs

  • Cyril Luman

Meer planten