Geologie van Nederland
is een initiatief van

Thee

Camellia sp.

Het Vroeg-Eoceen was een van de warmste perioden op aarde. Ook in Nederland heerste in dit tijdvak een tropisch klimaat. In de loop van het Eoceen daalde de temperatuur, maar aan het einde was het gemiddeld nog steeds warmer dan nu. In het tropische en later subtropische klimaat groeiden er in Nederland vertegenwoordigers uit de theefamilie (Theaceae). Tegenwoordig is de familie met name bekend om de economisch zeer belangrijke theestruik Camellia sinensis.

Taxonomie

Klasse
Magnoliopsida (bloemplanten)
Orde
Theales (thee-achtigen)
Familie
Theaceae (thee)
Geslacht
Camellia
Soort
Camellia sp.

Karakterisering

Familieleden van de Theaceae komen voornamelijk voor in de tropen van Azië en Amerika, maar ook in gematigde gebieden van Oost-Azië en het zuidoosten van de Verenigde Staten. Fossielen tonen aan dat het genus Camellia al in het Boven-Krijt bestond. Kenmerkend voor het genus zijn de enkelvoudige bladeren en de grote opvallende bloemen met vijf kroonbladen en vijf kelkbladen. Veel soorten, zoals C. japonica, worden gekweekt als sierplant. De theestruik is vooral beroemd vanwege de productie van thee. Theeplantages vinden we vooral op grote hoogte, omdat de planten er langzamer groeien en daardoor beter smaken.

Uiterlijk en leefwijze

In principe kunnen exemplaren van de theestruik 5-15 meter hoog worden. Op theeplantages reiken de struiken echter tot de middel van de plukkers, doordat de toppen van jonge twijgen worden afgeplukt voor de theeproductie. De enkelvoudige bladeren van de theestruik zijn 5-10 centimeter groot, langgerekt tot elliptisch van vorm, hebben een gezaagde rand en een leerachtige textuur. De opvallende witte bloemen zijn 2,5-4 centimeter in doorsnede en hebben vijf kroon- en kelkbladen. Ze worden bestoven door vliegen en bijen. Na bevruchting ontstaan driehoekige doosvruchten met drie zaden. Als ze rijp zijn springen de doosvruchten open en komen de zaden vrij.

 

Theestruiken gedijen het best op zure bodems in een vochtig en warm klimaat. Ondergronds vormen theestruiken een stevige penwortels vanwaaruit in het nieuwe groeiseizoen snel nieuwe spruiten kunnen ontstaan. De struiken kunnen in de volle zon, maar ook in halfschaduw, goed groeien. Tegen droogte en nachtvorst zijn theestruiken niet bestand.

Geografische verspreiding

Thee is inheems in China en wordt daar al vanaf de vijfde eeuw gecultiveerd en geconsumeerd. Later is de plant elders in de wereld geïntroduceerd voor de productie van thee. Vanwege zijn voorkeur wat betreft klimaat en vochtbehoefte (subtropisch tot warm gematigd  klimaat met een gemiddelde dagtemperatuur tot maximaal 18°C en veel gelijkmatig over het jaar verdeelde regenval) komt thee in de tropen binnen de keerkringen tot boven de 1200 meter voor en meer naar het noorden of zuiden ook in lager gelegen gebieden. In de Himalaya vinden we thee tot 2300 meter hoogte. In het tropische en subtropische klimaat van het Eoceen groeiden er in ons land veel vertegenwoordigers van de theefamilie, waarschijnlijk ook soorten uit het geslacht Camellia. Tegenwoordig vinden we dit geslacht vooral in Zuidoost-Azië.

Evolutie

De theefamilie (Theaceae) bestaat uit 28 genera en 520 soorten. Fossielen van de familie zijn wijd verspreid over het noordelijk halfrond en gaan terug tot in het Boven-Krijt (ongeveer 99-65,5 miljoen jaar geleden). Veel geslachten en soorten binnen de Theaceae zijn al in het Vroeg-Tertiair, lang voor de afkoeling van het koude Pleistoceen, uitgestorven.

 

Fossielen uit het Mioceen laten zien dat er soorten uit het genus Camellia in Kolchis, een landstreek in Armenië, tussen Georgië en de Kaukasus, West-Azië, groeiden. De Camellia-soorten kwamen hier voor in gematigde loofhoutbossen gedomineerd door eiken. In het Plioceen groeide Camellia alleen nog in de Kaukasus, als relict uit tijden met een tropisch klimaat.

Thee als cultuurplant

De bladeren in de toppen van jonge takken worden geplukt.

Thee is de belangrijkste theïnehoudende drank in de wereld. Vooral in Groot-Brittannië is thee erg populair. Per jaar wordt er hier meer van gedronken dan in Europa en de Verenigde staten bij elkaar.

 

De theestruik is inheems in China en wordt hier al vanaf de vijfde eeuw gecultiveerd en geconsumeerd. In 1835 werd de soort geïntroduceerd in Java en India en later ook in Sri Lanka. Ook in Japan wordt de plant al meer dan duizend jaar gekweekt. De belangrijkste productielanden van thee zijn China India en Sri Lanka, maar ook verschillende landen in Afrika en Zuid-Amerika verbouwen, op kleinere schaal, thee. Om van een theestruik tot de drank thee te komen, moet een aantal belangrijke stappen ondernomen worden.

 

Eerst worden de bladeren in de toppen van jonge takken geplukt. Vervolgens worden deze op dunne roosters gelegd om te drogen. Daarna begint het rollen: het blad wordt geperst, gerold en gebroken zodat fermentatie (zuurstofopname) van het blad kan plaatsvinden. Polyfenolen uit de dieper gelegen bladcellen worden dan enzymatisch omgezet door polyfenoloxidasen uit de epidermiscellen. Zodra het blad als gevolg van de enzymatische reactie na enkele uren koperkleurig is geworden, stopt men de fermentatie door middel van verhitting. Hierdoor worden de gebroken bladeren gedroogd en worden ze zwart. Ten slotte wordt de thee gezeefd en gesorteerd. De grootste stukken blad leveren daarbij de beste kwaliteit thee.

 

- Dorien Langeveld, Naturalis 

Meer informatie

»

Berendsen, H. J. A., 2001. De vorming van het land: inleiding in de geologie en de geomorfologie. - Van Gorcum, Assen. 269p.

»

Coombes, A. J., 1992. Bomen. - Bosch & Keuning, Baarn. 320p.

»

Kalkman, C., M. M. Nauta & R. van der Meijden, 2003. Planten voor dagelijks gebruik, botanische achtergronden en toepassingen. - KNNV, Utrecht. 352p.

»

Mabberley, D. J., 1987. The plant-book. A portable dictionary of the higher plants. - Cambridge University Press. 300p.

»

Mai, D. H., 1995. Tertiäre Vegetationsgeschichte Europas. - Gustav Fischer Verlag, Jena. 691p.

»

Polunin, O. & A. Stainton, 1984. Flowers of the Himalaya. - Oxford University Press, Delhi. 580p.

»

Taylor, T. N. & E. L. Taylor, 1993. The biology and evolution of fossil plants. - Prentice Hall, Englewood Cliffs (USA). 982p.

Auteurs

  • Dorien Langeveld

Meer planten