ZOEKEN

DWARSDOORSNEDEN

In Google Maps

Maak een doorsnede»

FOSSIELVONDSTEN

Fossielen op de kaart van Nederland

Bekijk de kaart»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Holoceen

Heden - 11.800 jaar geleden

Een zilte zeelucht waait over de open kustvlakte. Zwevend over het landschap speurt een zeearend naar prooi. Aan de oever van een kreek oogsten de eerste kustbewoners een bosje zeekraal. In de verte beschermt een lage duinenrij het kweldergebied tegen de zee. De mens heeft bezit genomen van het kustgebied, maar storm en springvloed kunnen het land elk moment weer onder water zetten. Voorheen bewoonde de mens alleen nog de rivierterrassen langs de Maas in Limburg en de hogere zandgronden, maar in het Midden-Holoceen wagen de prehistorische Nederlanders zich ook in de kustzone. Om aan voedsel te komen jagen en vissen ze in het erachter gelegen laaglandmoeras. Langzamerhand gaan ze ook landbouw bedrijven. Onder invloed van de mens maakt de natuurlijke vegetatie steeds meer plaats voor een cultuurlandschap.

De wereld van het Holoceen

Het Holoceen omvat de afgelopen ruim elfduizend jaar. Geologisch gezien is dat dus bijna niets. Toch vonden er in deze korte periode op wereldschaal dramatische veranderingen plaats. Het tijdvak is te typeren als het interglaciaal waarin de mens de aarde overneemt. Bijna alle uithoeken van de wereld raken bewoond en de natuurlijke ecosystemen worden steeds verder teruggedrongen. Dat geldt zeker voor Nederland, waar in een paar duizend jaar tijd een volledige transformatie heeft plaatsgevonden van bos- en moerasecosystemen naar een volledig door mensenhanden ingericht landschap. Dit is het gevolg van de overgang van een jagend en verzamelend bestaan naar landbouw. De mens vestigde zich in nederzettingen en ging zijn woonomgeving aanpassen aan zijn behoeften. Bossen werden gekapt om ze in cultuur te brengen als bouwland voor het telen van gewassen.

 

Wereldwijd is het Holoceen de tijd waarin de zeespiegel snel steeg door het smelten van de poolkappen, om vervolgens zo'n vijfduizend jaar geleden te stabiliseren rond het huidige niveau. Tegen die tijd kwamen ook de grenzen van de belangrijkste wereldecosystemen, zoals woestijnen en gematigde bossen, op hun huidige plaats te liggen. Wat het Holoceen als tussenijstijd bijzonder maakt is dat het al vele duizenden jaren een redelijk stabiel klimaat kent. In eerdere tussenijstijden waren forse klimaatschommelingen eerder regel dan uitzondering. Met de opkomst van de mens zijn er overal ter wereld beeldbepalende dieren en zelfs ecosystemen (vrijwel) verdwenen. Zo zul je bijna nergens in West-Europa nog echt oerbos of roedels wolven tegenkomen, terwijl ze hier van nature wel thuishoren.

Waar lag Nederland op de wereldbol?

Nederland ligt inmiddels al duizenden jaren op zijn huidige plek: aan de westrand van het Euraziatische continent en aan de zuidrand van de Noordzee. De Noordzee in zijn huidige vorm is zo'n negenduizend jaar geleden ontstaan. Toen de stijgende zeespiegel zorgde voor de doorbraak in het Kanaal, kwam de Noordzee in verbinding te staan met de Atlantische Oceaan.

Nederland in het Holoceen

Het Holoceen is de relatief warme periode waar we ons nog steeds in bevinden en waarin de mens in zeer korte tijd doordrong in alle delen van het Nederlandse landschap. Dat de mens in deze periode in toenemende mate zijn stempel op het landschap wist te drukken komt tot uiting in de huidige vorm van onze kust, de loop van de rivieren, de variatie aan landschappen en de samenstelling van flora en fauna: deze zijn voor een groot deel het resultaat van menselijk ingrijpen.

 

In de beginfase van het Holoceen steeg de zeespiegel snel. Ongeveer zevenduizend jaar geleden lagen grote delen van het huidige West-Nederland in zee en was er sprake van een brede waddenkust. Aan de landkant van de kustvlakte ontwikkelden zich zoetwatermoerassen, die het hele laagland besloegen toen de zeespiegelstijging eenmaal afnam. Voor de bedijkingen was het rivierengebied een speels en dynamisch terrein met rivierlopen en oeverwallen naast moerassige komgronden. Op de hogere zandgronden ontwikkelden zich gematigde eiken- en lindebossen en hoogveenmoerassen.

 

In de loop van het Holoceen verdwenen veel grote dieren uit het landschap door onder andere verlies van leefomgeving en overbejaging. Met de mens verschenen nieuwe bewoners van ons landschap, zoals koeien, varkens en schapen. Bossen werden steeds verder teruggedrongen en vervangen door halfopen cultuurlandschappen. De ontbossing bereikte zijn hoogtepunt in de middeleeuwen. Op de ontbossingsplaatsen ontstonden heidevelden en zandverstuivingen.

 

In het begin van het Holoceen lag de zeespiegel dertig tot veertig meter lager en lag de kust veel verder noordwestwaarts dan tegenwoordig, maar door water afkomstig van smeltende landijskappen stegen de waterstanden wereldwijd in rap tempo. De zee naderde vanuit het Kanaal en vanuit het noordwesten. De eerste duizend jaar van het Holoceen bestaat Nederland wat planten betreft uit een nogal soortenarm landschap, gedomineerd door berken, dennen en kruiden (waaronder heide).  De beginperiode van het Holoceen valt in de Midden-Steentijd (Mesolithicum, ca. 8800-4900 voor Christus). De mensen speelden toen nog een bescheiden rol in het landschap. Het waren kleine groepjes jagers/verzamelaars die niet aan een vaste plaats waren gebonden. Ze namen wat ze aan voedsel en grondstoffen nodig hadden uit de natuur maar verstoorden het ecologische evenwicht niet. Ze maakten hun werktuigen van botten, hout en (vuur)steen. Mesolithische mensen liepen in vrijwel alle huidige provincies rond en ook op de bodem van de Noordzee, voordat die vol begon te lopen. Deze mensen behoorden tot de zogenaamde Maglemosecultuur, die ook bekend is uit Denemarken. Vandaag de dag krijgen vissers nogal eens de van bot en steen gemaakte werktuigen in hun netten en soms ook skeletresten van mensen.

 

Ongeveer duizend jaar na het begin van het Holoceen komen eik, els, hazelaar en iep sterk op en worden de Nederlandse bossen diverser van samenstelling. Tegelijkertijd verliezen den en berk terrein. Bekende bewoners van ons land, zoals everzwijn, ree en vos, liepen in de bossen rond, maar ook bruine beer, edelhert, eland, oeros en wolf - dieren de grote uitstervinggolf van de laatste ijstijd hadden overleefd - voelden zich in Nederland thuis.

 

In de loop van het Holoceen werd de samenleving steeds complexer en de mens breidde zijn leefgebied steeds verder uit. De laaglandgebieden van Nederland werden steeds vaker bezocht en uiteindelijk permanent bewoond  door mensen. Het was een ideaal jachtgebied, vooral in seizoenen zoals de herfst, waarin zich in de drassige kuststreken duizenden watervogels verzamelden die op trektocht waren naar het zuiden.

 

Het middendeel van het Holoceen valt samen met de Jonge Steentijd (Neolithicum, ca. 5300-2000 v. Chr.). In deze periode deed de landbouw zijn intrede, het eerst in Zuid-Limburg, later op de hoge zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland en nog later in de kustgebieden en laaglandmoerassen. Door het verbouwen van voedsel raakten mensen meer gebonden aan vaste woonplaatsen. Zowel de productie van aardewerkpotten, maar ook steen- en houtbewerking ontwikkelden zich verder. In het Neolithicum doet een nieuwe manier van steenbewerking zijn intrede. Uit vuursteen gekapte bijlen worden geslepen, zodat een scherpere snede ontstaat, die bovendien door bijslijpen voortdurend scherp te houden is. Met dit soort bijlen is het omhakken van een boom een fluitje van een cent. Dergelijke bijlen stelden de eerste landbouwers in staat om een begin te maken met de ontbossing van Nederland.

 

In het Neolithicum (ca. 4500 v. Chr.) bereikte de zeespiegel zijn huidige stand. Grote delen van West-Nederland waren onderdeel van een waddengebied, maar door opslibbing en de vorming van veen werd de kustlijn weer naar het westen en noorden gedreven.

 

De intrede van brons betekende een grote sprong voorwaarts voor de mens. Landbouwwerktuigen, ingewikkelde sieraden en veel verfijndere bouwconstructies behoorden nu tot de mogelijkheden. Tijdens de bronstijd (ca. 2000-800 v. Chr.) nam het landbouwareaal dan ook duidelijk toe. Dit is bijvoorbeeld te zien in de toename van stuifmeelkorrels (pollen) van landbouwgewassen, zoals emmer en eenkoorn (beide granen met weinig zaden op de halmen), die in opgegraven nederzettingen worden aangetroffen. In de bronstijdafzettingen zien we het aandeel aan pollen van bomen verminderen, wat wijst op het in toenemende mate kappen van bossen. Rond 2000 v. Chr. slibde de kustvlakte helemaal dicht en nam de invloed van de zee af.

 

In de ijzertijd (ca. 1200 - 800 v. Chr.) kwam het Nederlandse laagland weer vaker onder invloed van de zee: tijdens regelmatig optredende transgressies raakten stukken kust overspoeld. De culturele innovaties zetten in deze periode door, zoals het eergetouw, de voorloper van de ploeg.

 

De Romeinen (12 v. Chr. - 450 na Chr.) waren met hun wegen en bebouwing hun tijd ver vooruit, al bleven grote delen van Nederland nog maar gedeeltelijk ontwikkeld cultuurland. Met name de veenmoerassen waren moeilijk te koloniseren en de Rijn vormde een natuurlijke grens voor het grote Romeinse Rijk.

 

Pas in de middeleeuwen (450-1500), vooral in de late middeleeuwen (1050-1500), werden de veenmoerassen ontgonnen. Langs rivieren en de kust werden dijken aangelegd en veengebieden werden ontwaterd door het graven van sloten, waarmee ze toegankelijk werden voor permanent gebruik. In deze tijd ontstond een vrij hechte maatschappij die georganiseerd was rond bijvoorbeeld waterschappen of de standenmaatschappij.

 

Nederlanders zetten het land steeds meer naar hun hand. Dat deden ze zo efficiënt dat bossen grotendeels verdwenen. Kusterosie nam toe, waardoor er meer zand beschikbaar kwam voor duinvorming. In deze periode ontstonden de hoge duinen. Als gevolg van de actieve duinvorming werden veel oude cultuurlandschappen overstoven. Pas in de negentiende eeuw werden de hoogveengebieden ontgonnen. Met de industriële revolutie kwam het stedenlandschap tot ontwikkeling en groeide Nederland uit tot een van de meest verstedelijkte landen ter wereld.

 

Een geologische blik op de nabije toekomst leert dat er drie zaken zijn die in Nederland spelen. Ten eerste de algehele daling van ons land (met uitzondering van de grensgebieden in het oosten en zuiden). De daling van Nederland is een geologisch proces waaraan ons land al miljoenen jaren blootstaat en waar de mens geen invloed op heeft. Ten tweede is de verwachting voor de komende paar duizend jaar dat er een nieuwe ijstijd komt. Ten derde zal de mogelijke zeespiegelrijzing Nederland parten gaan spelen.

Klimaat

Het Holoceen is een tussenijstijd. In het Vroeg-Holoceen was er nog het laatste staartje merkbaar van de mondiale opwarming na de laatste ijstijd. Het overgrote deel van het Holoceen is klimatologisch behoorlijk stabiel. Binnen het Holoceen zijn er wereldwijd, maar ook in Nederland, nog wel merkbare kleinere variaties geweest. Zo is er vroeg in het Midden-Holoceen (ca. 9200-5700 jaar geleden) een natte periode geweest die vrijwel zeker heeft bijgedragen aan een grote uitbreiding van het hoogveenareaal. Ook zijn er relatief kleine verschillen geweest in jaartemperaturen. Een bekend voorbeeld is de 'kleine ijstijd', tussen de vijftiende en negentiende eeuw. De gemiddelde jaartemperatuur lag toen ongeveer een halve graad onder het gemiddelde in het Holoceen. De beduidend strengere winters in die periode vinden we nog terug op schilderijen waarin heel Nederland op het ijs lijkt te leven.

Leven

Tijdens het Holoceen ontwikkelden zich op uitgebreide schaal kwelders in de kustzone. Ze waren rijk aan watervogels. In ondiepe kustwateren kwamen zeegrasvelden voor. In zoetwatergetijdegebieden ontstonden wilgenbossen. Landinwaarts lagen uitgestrekte laagveenmoerassen, waarin bijvoorbeeld berken, elzen en populieren en uitgestrekte rietlanden voorkwamen. Dit laagveen was gebonden aan grondwater. Zodra het veenpakket omhooggroeide, kwam het buiten het bereik van grondwater. Als er veenmos (Sphagnum) groeide kon lokaal op laagveen hoogveen tot ontwikkeling komen. Hoogveen gedomineerd door zegge en veenmos kwam uitgebreid voor op de hogergelegen zandgronden waar regenwater door de samenstelling van de bodem slecht werd afgevoerd (bijvoorbeeld omdat er een keileemlaag onder het zand lag). Op de beter gedraineerde zandgronden, zoals op de stuwwallen en langs rivieroevers, ontstonden eiken-hazelaar- en beukenbossen. In het Limburgse heuvelland stonden ook lindebossen.

 

Zo'n zesduizend jaar geleden waren beer, eland, oeros en wolf nog onderdeel van de inheemse fauna. In de elfde eeuw werd de bruine beer in ons land uitgeroeid. De laatste wilde wolf werd in 1897 waargenomen in de buurt van Heeze in Noord-Brabant. De huidige fauna in natuurgebieden als de Oostvaarderplassen en de Hoge Veluwe geven een aardig beeld van de fauna later in het Holoceen. De verstedelijking zorgde er echter voor dat veel soorten verdween. Zo waren er in de Middeleeuwen nog jachtverordeningen voor beren en elanden. De mens zorgde niet alleen voor het verdwijnen van soorten. Hij bracht ook planten en dieren van elders naar ons land. De Romeinen introduceerden bijvoorbeeld de tamme kastanje (Castanea sativa) vanuit Italië en het konijn (Oryctolagus cuniculus) van het Iberisch Schiereiland. Vikingen namen de strandgaper (Mya arenaria) mee van de Atlantische kust van Noord-Amerika. De komst van uitheemse dieren en planten heeft vooral in de twintigste eeuw, met de opkomst van massatransport, epidemische vormen aangenomen.

Afzettingen

De Holoceenafzettingen zijn onderverdeeld in rivierafzettingen (klei, zand en grind van de Formatie van Echteld), veen van de Formatie van Nieuwkoop, lokaal stuifzand van de Boxtelformatie en zeeklei en duin-en strandzand van de Westland Formatie. De verspreiding van Holocene formaties komt vrijwel overeen met de ligging van de belangrijkste landschapstypen, zoals het rivierenlandschap of het veenlandschap.

Wat zien we aan het oppervlak?

Bijna de hele oppervlakte van West- en Noord-Nederland en het rivierengebied bestaat uit holocene afzettingen. Echter, veel van de oorspronkelijke afzettingen en landvormen zijn door vergaande bebouwing en ontginning verloren gegaan. Veen, met name hoogveen, is daarvan het meest sprekende voorbeeld.

Delfstoffen

Rivierzand en -grind wordt op grote schaal gewonnen voor bouwwerkzaamheden. Hoewel een deel van Pleistocene ouderdom is, is een aanzienlijk deel van Holocene ouderdom. Hoogveen en laagveen zijn in het verleden afgegraven en als turf verkocht om de huizen mee te vewarmen. Ook is er in de Middeleeuwen zout gewonnen uit afgegraven laagveen. Duinzand is in het verleden gebruikt bij stedenbouw. Zeezand wordt ook als bouwzand gebruikt, maar wordt tegenwoordig vooral toegepast in kustverdedigingswerken en landaanwinning.

 

- Frank Wesselingh, Naturalis