Geologie van Nederland
is een initiatief van

Oeverwal

Oeverwallen zijn langgerekte hoogtes die langs de oever van een rivier liggen. Ze zijn door de rivier zelf gevormd door afzetting van grof zand en fungeren als een soort 'natuurlijke dijk' die de rivier in zijn stroombedding houdt. Alleen bij hoog water kunnen oeverwallen overstromen. Met het water voert de rivier zand aan, dat direct naast de oever bezinkt waardoor de oeverwallen in de loop van de tijd steeds hoger groeien.

Rivier met oeverwallen en komgronden.

Oeverwallen zijn ontstaan tijdens het Holoceen (vanaf ongeveer 10.000 jaar geleden tot nu). Waar rivieren de ruimte krijgen, kunnen oeverwallen zich nog steeds vormen. In Nederland is de oeverwal, de natuurlijke dijk als waterkering, echter al lang geleden vervangen door de kunstmatige dijk, die weliswaar veel meer bescherming biedt maar die ook de dynamiek van het water beteugelt. Ook door stuwen en kribben worden rivieren in bedwang gehouden. De stroming van een rivier is door al deze maatregelen veel gelijkmatiger en dat heeft een negatief effect op de vorming van oeverwallen. De laatste jaren zien we echter een tendens om rivieren meer ruimte te geven en natuurlijke processen hun gang te laten gaan. Hierdoor kunnen ook weer oeverwallen ontstaan, zoals langs de Waal bij de Millingerwaard, in de buurt van Nijmegen.

Hoe ziet een oeverwal eruit

De rivier zorgt bij overstroming voor afzettingen. De grovere sedimentdeeltjes bezinken in de rivier en op de naaste oever, de kleinere deeltjes komen verder van de rivier terecht.

Oeverwallen zijn dus eigenlijk dijken die door de rivier zelf opgeworpen worden. Dat gebeurt tijdens overstromingen wanneer met het water allerlei materialen zoals zand, grind en klei naast de rivier terechtkomen en op de oevers worden afgezet. Het zand bezinkt direct naast de rivierbedding, de klei wat verderop in de komgronden áchter de oeverwallen. Omdat dit proces zich bij iedere overstroming herhaalt, vormt zich in de loop van de jaren een steeds hogere en bredere natuurlijke wal. De breedte van de oeverwal hangt samen met de grootte van de rivier en kan soms oplopen tot een paar honderd meter. De lengte van de oeverwallen kan tientallen kilometers beslaan.

 

Uit talloze archeologische opgravingen blijkt dat oeverwallen al in de prehistorie een ideale plek waren om te wonen: de mensen voelden zich op deze hoger gelegen plekken veilig voor het water en de grond was er vruchtbaar. Sporen van prehistorische bewoning zijn bijvoorbeeld gevonden in de Betuwe, opgravingen in Midden-Delfland leverden vondsten uit de IJzertijd, de Romeinse tijd en de late middeleeuwen op en in het Land van Maas en Waal hebben de Kelten hun sporen achtergelaten. Nog steeds wonen er mensen op de oeverwallen. De grond is erg geschikt voor akkerbouw en fruitteelt. De Ooijpolder en de Betuwe zijn daar mooie voorbeelden van.

Hoe oeverwallen ontstaan

Oeverwallen horen bij een rivierenlandschap. Het Nederlandse rivierenlandschap wordt verdeeld in een oostelijk en een westelijk deel. In het oostelijke deel zijn de oeverwallen hoofdzakelijk opgebouwd uit zand, in het westen onder invloed van de zee uit klei.

 

De rivier verzamelt op weg naar zee door erosie van zijn bedding allerlei sedimentdeeltjes zoals zand, kleideeltjes, grind maar ook nog zwaarder gesteente. Erosie vindt plaats door de kracht van het water - de stroomsnelheid plus de hoeveelheid water- die de bedding niet alleen uitdiept maar ook verbreedt; de rivier knabbelt aan haar eigen oevers. Diezelfde waterkracht bepaalt ook hoeveel puin er met het water meekomt. In de bergen, waar het verval op sommige plekken erg groot is, wordt naast licht materiaal ook groter en zwaarder gesteente afgebroken en meegesleurd. Dat grovere puin blijft achter op het moment dat aan de voet van het gebergte de stroomsnelheid acuut afgeremd wordt. Daar ontstaat dan een zogenaamde puinkegel. In het laagland wordt de rivier breder en gaat in grote meanders stromen. De stroming is daardoor lager en heeft te weinig kracht om zwaardere sedimentdeeltjes te vervoeren: deze zinken naar de bodem. De rest van het materiaal, voornamelijk zand en klei, wordt verder vervoerd en komt bij overstromingen ook wel op het land terecht.

Bij overstromingen komen zand en klei op het land terecht en vormen oeverwallen en komgronden.

Eenmaal op het land wordt de kracht van het water gebroken doordat het zich over een grotere oppervlakte verspreidt. Ook planten langs de rivieroever remmen het water af. Door de afgenomen stroomsnelheid kunnen niet meer alle sedimentdeeltjes meegevoerd worden en zakken ze naar de bodem. Zodra het water zich terugtrekt blijft dit materiaal achter. Zo ontstaan in het overstroomde gebied afzettingen van zand en klei.

 

De grovere deeltjes zoals zand bezinken het eerst, vlak naast de rivier: de eerste contouren van een oeverwal ontstaan. Dit proces herhaalt zich bij iedere overstroming en op lange termijn wordt de oeverwal steeds hoger en breder en vormt zo een natuurlijke dijk van zand, waardoor het land achter de wal ook geleidelijk aan veiliger wordt. De lichtere klei komt verder van de rivier af terecht en vormt de zogenaamde komgronden.

 

In het westen van Nederland - het westelijk rivierenlandschap - is de situatie door de nabijheid van de zee iets anders. Daar bestaan de oeverwallen uit klei en blijft het zand op de bodem van de rivier achter. Onder invloed van het getij botsen namelijk bij vloed rivier- en zeewater als het ware tegen elkaar en kan het rivierwater niet wegstromen. Dit leidt vaak tot overstromingen, maar door de 'botsing' wordt de stroomsnelheid van het rivierwater afgeremd met als gevolg dat het zwaardere zand in de rivier achterblijft. De lichtere kleideeltjes worden wel door de overstroming meegenomen en komen op de oevers terecht, waar ze op hun beurt oeverwallen vormen.

Waar zijn oeverwallen te vinden?

De stroomrug. Een rivierbedding slibt dicht en de rivier zoekt een nieuwe lagere loop.

Oeverwallen vinden we langs de grote rivieren zoals Rijn, Waal, Maas en IJssel. In Nederland hebben de oeverwallen langs de huidige rivieren vanwege de bedijking hun beschermende functie tegen het water verloren. Oeverwallen van verdwenen rivierlopen vinden we in het landschap terug; we noemen ze dan stroomruggen.

 

Beddingen van rivieren met natuurlijke oevers zijn voortdurend in beweging en verleggen zich herhaaldelijk. Hiervoor zijn verschillende oorzaken: door ophoping van sedimentdeeltjes slibben rivierlopen dicht, meanderende rivieren verplaatsen zich (buitenbochten kalven af, binnenbochten slibben aan) en niet al te hoge oeverwallen worden overspoeld of helemaal weggespoeld.

 

Door al deze dynamische processen hebben ook onze rivieren in het verleden nogal eens een nieuwe loop gekozen en daarna weer nieuwe oeverwallen gevormd. De verlaten dichtgeslibde beddingen met hun oeverwallen treffen we iets verder van de rivieren af aan als verhogingen in het landschap: de stroomruggen.

Een uitgelicht voorbeeld

Rivierduinen in de Millingerwaard.

De laatste jaren worden in Nederland steeds meer stukken land aan de natuur 'teruggegeven'. Een goed voorbeeld is de Millingerwaard, een uiterwaard met zeven kilometer oever in een binnenbocht aan de zuidoever van de Waal, ten oosten van Nijmegen. Het Wereld Natuurfonds is bezig daar samen met Staatsbosbeheer en Stichting Ark een natuurlijk rivierenlandschap te ontwikkelen. De rivier is hier wilder dan op enige andere plek in Nederland en bij hoogwater ontstaat er een kilometersbreed overstromingsgebied. Het verschil tussen de hoogste en de laagste waterstand kan wel tot tien meter oplopen. Daarnaast graaft de rivier door de kracht van het water zelf nieuwe zijgeulen, maar vinden we er ook stelsels van oude rivierlopen waardoor er een dynamische wisselwerking is tussen water en land.

 

De rivierbedding is hier behoorlijk zandig en zorgt voor zandstranden en oeverwallen, die hier en daar door de wind opstuiven tot rivierduinen. Dat gebeurt alleen op plekken waar de overheersende westenwinden recht op de stranden staat. Daar kan het zand door verstuiving opgeblazen worden tot echte duinen. Vergeleken met de oude rivierduinen die in de laatste ijstijd zijn ontstaan door uitblazen van droogstaande rivierbeddingen - soms wel tot vijftien meter hoog - stelt het duin in de Millingerwaard niet zoveel voor, maar het is wel het hoogste actieve rivierduin van Nederland. Op het duin is een enorme variëteit aan planten te vinden, want behalve zand spoelen ook veel plantenzaden aan. In de loop van de tijd is er zo een typisch rivierenlandschap ontstaan met een rijke flora en fauna en een afwisselend landschap: stranden, oeverwallen en duin met graslanden naast moerassen, ooibossen en oude rivierlopen.

 

- Carla Janssen, Naturalis (2008)

Auteurs

  • Carla Janssen

Meer landschapsvormen