ZOEKEN

MEER LANDSCHAPSVORMEN

Bekijk alle landschapsvormen in het overzichtNaar overzicht»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Uiterwaarden

Uiterwaarden horen bij het rivierenlandschap. Het zijn de stukken grond tussen het zomerbed van een rivier en de hoge winterdijk. Bij hoogwater mogen ze onderstromen. Op deze manier wordt voorkomen dat de mensen die achter de dijken wonen natte voeten krijgen. Uiterwaarden hebben echter niet altijd bij de rivieren gehoord, want voordat rivieren dijken hadden waren er geen uiterwaarden. Voordat er uiterwaarden waren, zetten overstromingen grote stukken land onder water.

Hoe zien uiterwaarden eruit?

Uiterwaarden zijn meestal vlak: grasland, maïsakkers en knotwilgen wisselen af met bosjes en moerassen. Het dikke kleipakket, door de rivier tijdens overstromingen in de uiterwaarden afgezet, is zeer vruchtbaar en daardoor aantrekkelijk voor de boeren. Om de uiterwaarden 's zomers droog te houden zijn er dan ook in het verleden vlak langs de rivieren zomerdijken aangelegd, zodat de boeren de grond als weiland voor hun vee kunnen gebruiken.

 

In een aantal uiterwaarden, bijvoorbeeld langs Maas, Rijn en Waal, tref je zogenaamde meestromende nevengeulen aan, ook wel strangen genaamd. Soms zijn dit restanten van oude rivierlopen, soms zijn ze recent aangelegd. De nevengeulen vergroten bij hoogwater de waterbergingscapaciteit. Om deze reden worden sommige (gedeeltelijk) dichtgeslibde oude rivierlopen ook wel uitgegraven. Staatsbosbeheer wil bijvoorbeeld op termijn in het Rijnstrangengebied tussen Tolkamer en de Loowaard, waar veel oude stroombeddingen van de Rijn liggen, de oude strangen weer mee laten stromen. Het Rijnstrangengebied is onderdeel van het nationaal landschap 'De Gelderse Poort' en een belangrijk vogelgebied.

 

De laatste jaren worden er bewust steeds meer nieuwe nevengeulen aangelegd, niet alleen in verband met de toegenomen behoefte aan waterafvoer, als gevolg van bijvoorbeeld klimaatverandering en oprukkende verstedelijking, maar ook om meer ruimte te geven aan de natuurlijke dynamiek van rivieren. Bovendien vergroten nevengeulen de biodiversiteit in en om de rivier.

Hoe zijn de uiterwaarden ontstaan?

Meestromende nevengeul in de Gelderse IJssel

In het verleden hadden rivieren de vrije loop: de oevers vormden een coulisselandschap, met oeverwallen, boerderijen, ooibossen en zandstrandjes. Bij hoogwater kon de rivier breed over het land uitwaaieren. Het waterpeil steeg daardoor in de regel maar een paar decimeter.

 

Om hun nederzettingen en opgroeiende landbouwgewassen tegen overstromingen te beschermen gingen in de middeleeuwen, vanaf ongeveer 1150, de boeren lokaal dijken aanleggen. Deze eerste dijken waren vrij laag, niet veel hoger dan onze huidige kades. Doordat deze kades op steeds grotere schaal werden aangelegd, kreeg het water steeds minder de ruimte en kwam het bij iedere overstroming hoger. Vervolgens hoogde men de kades verder op en zo ontstonden de dijken. In de veertiende eeuw was het rivierengebied voor het grootste deel bedijkt. Sindsdien is het overstromingsgebied van de grote rivieren teruggebracht tot de ruimte tussen rivier en dijk en dit gebied vormen nu de uiterwaarden. Door toenemende wateroverlast zijn in de loop der jaren de rivierdijken verder verhoogd en verzwaard.

 

De voortdurende strijd tegen het water vroeg om samenwerking van de bewoners langs de rivieren. Het eerste samenwerkingsverband - de vroegste vorm van een waterschap - is al in de twaalfde eeuw ontstaan. Het ging toen om het beheer van een dam in de Kromme Rijn, bij Wijk bij Duurstede. Tot in de dertiende eeuw werd er hooguit lokaal samengewerkt om de problemen die het water gaf de baas te blijven. Dat bleek in de praktijk niet erg effectief. De lokale organisaties veranderden daardoor langzamerhand overal in waterschappen met een eigen bestuur, een ruimer werkgebied en meer bevoegdheden, zodat effectievere bescherming tegen het water mogelijk werd. Ze verwierven bijvoorbeeld het recht om belasting te heffen, nalatige landeigenaren aan te pakken en jaarlijkse dijkschouwingen te houden. Waterschappen zijn dan ook de oudste overheid in ons land. Het eerste officiële waterschap is het Hoogheemraadschap van Rijnland, in 1255 ingesteld door graaf Willem ll van Holland.

Steenfabriek bij Tolkamer.

Tussen de dijken zijn de uiterwaarden in de loop van de tijd meters opgeslibd. De kleiige grond die in het verleden - voordat de bedijking tot stand kwam - de komgronden gevormd heeft, komt nu in het gebied tussen rivier en winterdijk terecht. Door de jaarlijkse overstromingen wordt er tussen de winterdijken steeds een laagje slib afgezet: bij elk hoogwater worden de uiterwaarden dus iets hoger. Door deze ophoging liggen de uiterwaarden hoger dan de binnendijkse gronden.

 

De laatste jaren worden op een aantal plaatsen de uiterwaarden juist weer afgegraven: de rivier mag meer haar gang gaan. Zo kan er meer water geborgen worden en komt het oorspronkelijke rivierenlandschap weer terug. Als landbouwgrond zijn deze stukken nieuwe natuur niet meer aantrekkelijk.

Gebruik van de uiterwaarden

Overstroomde uiterwaarden langs de Maas

Uiterwaarden zijn in eerste instantie bedoeld voor waterberging, maar daarnaast worden ze nog op veel andere manieren gebruikt. De vruchtbare en natte uiterwaarden zijn heel geschikt als weide- en hooiland. Voor akkerbouw zijn ze meestal te nat, hoewel boeren er tegenwoordig ook wel mais en soms aardappelen en bieten verbouwen.

 

Voor de natuur zijn uiterwaarden heel waardevol, maar de biodiversiteit is er in de loop der jaren sterk achteruit gegaan. Door ruilverkaveling zijn veel kleine landschapselementen zoals sloten, moerasjes en wallen verdwenen. De karakteristieke slee- en meidoornhagen, in het nabije verleden bijvoorbeeld te zien langs de Maas en de IJssel, zijn op veel plaatsen weggehaald, waardoor bepaalde karakteristieke vogelsoorten zijn verdwenen. De hagen werden in het verleden aangelegd als veekering en geriefhout. Tegelijkertijd zijn rivieren steeds meer aan banden gelegd. Veel planten en dieren zijn door al deze ontwikkelingen verdwenen en het uiterwaardenlandschap werd eentonig. In de weilanden zie je nog wel (weide-)vogels zoals kieviten, grutto's en ganzen. De laatste jaren probeert men door allerlei natuurontwikkelingsprojecten oude situaties te herstellen, waardoor hier en daar weer planten en dieren terugkomen.

 

Ook baksteenfabrieken horen al vanouds bij de uiterwaarden. De belangrijkste grondstof voor bakstenen is klei. De dikke lagen klei die zich in de uiterwaarden hebben afgezet, bleken heel geschikt voor de fabricage van bakstenen. In de loop van de tijd zijn overal langs de rivieren steenfabrieken verrezen. De daar geproduceerde bakstenen worden vaak vernoemd naar de plaats van herkomst; zo kennen we bijvoorbeeld de Waalsteen of de IJsselsteen.

 

Al in de middeleeuwen waren er steenovens, maar bakstenen waren in die tijd erg duur. Veel huizen en boerderijen waren dan ook van leem gemaakt. De vaardigheid om bakstenen te produceren was sinds de Romeinse tijd verlorengegaan, maar is rond het jaar 1200 oppnieuw door monniken ontdekt. De klei werd dichtbij de plaats waar men de stenen nodig had gewonnen en ter plekke in primitieve veldovens, verwarmd met hout of turf, tot bakstenen verwerkt; deze bakstenen noemen we kloostermoppen. De productie was kleinschalig, arbeidsintensief en duurde lang: het bakken van een volle oven stenen nam soms wel weken in beslag. Was het werk klaar dan werd de oven weer afgebroken.

Pas in de achttiende eeuw werden de eerste steenfabrieken op industriële basis gebouwd. Vanaf dat moment kwam de baksteenfabricage goed op gang. De uitdrukking 'steenrijk zijn' herinnert nog aan de periode waarin bakstenen peperduur waren.

 

Inmiddels zijn veel steenfabrieken verdwenen; alleen de schoorstenen staan vaak nog als monumenten in het landschap. Toch zijn nog niet alle fabrieken weg. Baksteen is nog steeds een belangrijk bouwmateriaal en de grondstof is nog steeds klei. Sterker nog, de steenfabrieken spelen de laatste jaren een nuttige rol bij allerlei nieuwe ontwikkelingen in de uiterwaarden: waar klei gewonnen wordt voor de fabricage van baksteen worden de uiterwaarden verlaagd en krijgt de rivier meer ruimte. In het verleden bestond de verplichting dat een afgegraven gebied z'n oorspronkelijke agrarische bestemming terugkreeg, maar tegenwoordig zijn die gebieden bestemd voor waterberging en natuurontwikkeling. Door het afgraven van de vaak overbemeste landbouwgronden krijgen allerlei pionierplanten de kans wortel te schieten op de veel schralere bodem.

 

Net als kleiwinning worden in de uiterwaarden ook zand- en grindwinning de laatste jaren steeds meer gecombineerd met verbreding van rivieren, aanleggen van nevengeulen, verlaging van uiterwaarden en natuurontwikkeling. Economie, hoogwaterbestrijding en ontwikkeling van nieuwe natuur gaan ook hier hand in hand.

 

Hier en daar in de uiterwaarden vinden we hele gordels van plasjes en moerasgebiedjes. Het lijken natuurlijk onstane plekjes, maar in werkelijkheid zijn het tichelgaten, plekken waar in het verleden klei is gewonnen voor baksteenfabricage. Deze tichelgaten zijn jarenlang verwaarloosd, totdat natuurorganisaties zijn gaan beseffen hoe waardevol ze zijn voor natuur en landschap. Tichelgaten staan namelijk tijdelijk of permanent vol water en vormen een belangrijk biotoop voor bijvoorbeeld planten, amfibieën, vogels en insecten. Om die reden zijn de tichelgaten in beheer genomen door natuurorganisaties. Bestaande gebiedjes worden onderhouden en oude dichtgegroeide gaten worden uitgegraven zodat er weer een open moeras- of watergebied ontstaat.

 

De biodiversiteit in de uiterwaarden neemt de laatste jaren door allerlei maatregelen dan ook weer toe, waarmee ze ook als recreatiegebied steeds interessanter worden: uiterwaarden zijn prima wandel- en fietsgebieden. Op verschillende plekken langs de grote rivieren treffen we zelfs campings aan. Kamperen in uiterwaarden is echter niet geheel zonder risico: soms komt het water 's zomers zo hoog dat het over de zomerdijken heen spoelt. Voor de kampeerders betekent dat dan snel inpakken en wegwezen. Het wordt natuurlijk wel een avontuurlijke vakantie!

Uiterwaarden veranderen

In de loop der eeuwen zijn de dijken steeds verder opgehoogd. Als gevolg van klimaatverandering en toenemende verstedelijking valt te verwachten dat in de toekomst het waterpeil in onze rivieren alleen maar hoger wordt. Om overstromingen te voorkomen lijkt het echter beter om meer ruimte te maken voor het water dan om de dijken te blijven ophogen. Op enkele plaatsen in de uiterwaarden mogen natuurlijke processen dan ook weer op gang komen, zoals bijvoorbeeld in de Millingerwaard. Dit betekent een groter overstromingsgebied, verruiging, ooibossen en minder weilanden. Omdat rivieren belangrijke doorgaande routes in de ecologische hoofdstructuur zijn neemt ook op die manier de biodiversiteit in de uiterwaarden toe; denk hierbij aan het aanspoelen van plantenzaden.

 

De natuur kan echter niet ongelimiteerd haar gang gaan. Het is wel noodzakelijk dat begroeiing en doorstroommogelijkheden van het water in evenwicht blijven, anders bestaat bij overstroming het risico op te hoog water. Grote grazers moeten daarom de verruiging in toom houden en nieuwe nevengeulen de watermassa's: een symbiose tussen veiligheid en natuur. Door al deze ontwikkelingen verdwijnt op plekken van deze 'nieuwe natuur' het oorspronkelijke open karakter van de uiterwaarden> We zien minder weilanden en daardoor ook minder weidevogels. Maar er komt een zeer gevarieerde nieuwe flora en fauna voor in de plaats.

 

- Carla Janssen, Naturalis (2009)

Auteurs

  • Carla Janssen

Meer landschapsvormen