Geologie van Nederland
is een initiatief van

Steilranden

In het westen van Noord-Brabant vinden we een opvallend landschap: de Brabantse Wal. Bijzonder onderdeel van dit landschap vormt de zogenaamde steilrand, zo bijzonder dat het de status heeft van aardkundig monument. De steilrand vormt de abrupte scheiding tussen de hooggelegen Brabantse Pleistocene zandgronden aan de oostkant en het laaggelegen Holocene zeekleigebied van de  Schelde in het westen.

De Brabantse Wal kent een gevarieerd landschap. Het gebied is gevormd door uiteenlopende geologische processen zoals riviererosie, duinvorming door poolwinden en afzettingen in estuaria. De steilrand zelf is ontstaan door het afschuren van het hogere Brabantse zandland door de Schelde. 

Vanwege de bijzondere natuurwaarden is de Brabantse Wal aangewezen als Natura 2000-gebied.        

Steilrand

Dwarsdoorsnede van de Brabantse Wal tussen Ossendrecht en Woensdrecht met de steilrand naar de polder

De Brabantse Wal is door zijn hoogteverschillen, hier en daar  tot zo'n 22 meter, een opvallend landschapselement. De hoge zandgronden gaan via de steilrand abrupt over in de lagergelegen polders. De steilrand kun je als een muur zien die deze overgang duidelijk markeert. Behalve landschappelijk vormt de rand ook de overgang tussen twee geologische tijdperken: het Pleistoceen (2.6 miljoen jaar - 10.000 geleden) en het Holoceen (10.000 jaar geleden - nu).

De hoge zandgronden bestaan uit oudere Pleistocene rivierzanden afgedekt door een laag dekzand uit het Weichselien (115.000 - 10.000 jaar geleden, de laatste ijstijd binnen het Pleistoceen). Aan de lage kant van de Wal vinden we zee-, veen- en rivierafzettingen uit het Holoceen.

 

De steilrand zigzagt van noordoostelijk Antwerpen via Bergen op Zoom naar Steenbergen. De rug golft een beetje doordat zich vanaf het hogere gebied een aantal dalen in de Wal ingesneden hebben: hij klimt in de buurt van Woensdrecht naar + 20 m NAP, wordt lager bij Bergen op Zoom en duikt bij Steenbergen weg in het omringende land. Aan de oostkant liggen hoge zandgronden met bossen, heide, stuifduinen en vennen. Het landschap is er rommeliger en afwisselender dan aan de westkant waar het vlakke open laaggelegen polderland begint met z'n kleigronden, rechte wegen en hoekige stukken grond.

Geologische ontwikkeling

Over de ontstaansgeschiedenis van de Brabantse Wal zijn verschillende theorieën in omloop. De meest aannemelijke is dat de Wal is ontstaan door rivierprocessen in het Laat Pleistoceen.

 

De ondergrond van de Wal is ongeveer 2 tot 1,6 miljoen jaar geleden gevormd in het begin van het Pleistoceen, de periode van de ijstijden, toen het gebied een estuarium was waar de Rijn en de Maas in uitmondden en sedimenten afzetten (Formatie van Tegelen). Sedimenten zijn materialen zoals zand, grind of klei die door water, wind en ijs aangevoerd worden en zo een bijdrage leveren aan de opbouw van de bodem. Onder invloed van eb en vloed werden in het estuarium afwisselend zand en klei afgezet en ontstond de ondergrond van de Brabantse Wal.

 

In de loop van het Pleistoceen veranderde door grootschalige bodembewegingen de loop van diverse rivieren. Zuid-oost Nederland kwam omhoog. Rijn en Maas schoven op naar het noordoosten en vanuit het zuiden baanden rivieren uit het Scheldebekken zich een weg noordwaarts. Sediment werd nog maar nauwelijks aangevoerd. Tijdens het Weichselien brak de Schelde door bij Antwerpen. Voorheen baande de rivier zich langs Gent en Terneuzen een weg naar zee. Na de doorbraak vrat de Schelde aan de westkant van het Brabantse land in. Erosie en zandverstuivingen vanuit de riviervlakte hebben vervolgens het landschap van de Wal verder gevormd.

De loop van de Schelde

De stroomafwaartse ligging van de verschillende Scheldelopen sinds het Laat-Pleistoceen
De Laat Pleistocene Schelde mondde door de aanwezigheid van een dekzandrug veel noordelijker dan tegenwoordig in zee uit, vermoedelijk in de omgeving van het Haringvliet bij Rotterdam. Wester- en Oosterschelde bestonden nog niet. Het Scheldedal liep in die tijd langs de voet van de Brabantse Wal. Oudere Schelde-afzettingen zijn vandaag de dag nog terug te vinden in de ondergrond van een deel van oostelijk Zeeland, onder een dik pak kustafzettingen en veen uit het Holoceen.

 

Ook in het eerste deel van het Holoceen had de Schelde nog steeds haar noordelijke loop.

Pas zo'n 7400 tot 6300 jaar geleden ontstond de voorloper van de Oosterschelde uit een getijdengeul. De Schelde ging gebruik maken van deze geul en verlegde daarmee haar bedding in noordwestelijke richting. Het noordelijke deel van de oude loop slibde dicht met klei en veen.

 

De Westerschelde is pas in de middeleeuwen ontstaan. De beide Schelde-armen raakten met elkaar verbonden door het deel van de oude Schelde dat langs de voet van de Brabantse Wal stroomde.

In de zestiende eeuw was de Westerschelde belangrijker voor het scheepvaartverkeer dan de Oosterschelde en vanaf die tijd begon de verbinding tussen beide armen te verzanden en was op den duur helemaal verdwenen.

Brabantse Wal in het Weichselien: rivierduinen

Nederland en België waren in het Weichselien niet door landijs bedekt. Zuid-west Nederland was in die tijd een poolwoestijn. De Schelde was in deze periode een sterk vlechtende rivier met aanzienlijke piekdebieten, wel drie tot vijf maal groter dan die van de huidige rivier. Door de kracht van het water kon de rivier zich diep in het landschap insnijden en duizenden jaren lang is er steeds wat zand en klei van de Wal afgeschuurd. Zo werd uiteindelijk een steile wand geërodeerd: de steilrand.

 

Het verwilderde riviersysteem van de Schelde was een wirwar van een groot aantal stroomgeulen die zich al kronkelend een weg zochten en van nauwelijks begroeide zandplaten. De (westen)wind had vrij spel in de riviervlakte en bracht grote hoeveelheden zand in beweging. Er werd zoveel zand over de steilrand heen gestormd dat  bovenop de Wal een uitgestrekt gebied kon opstuiven tot rivierduinen.

Daarnaast ontstonden er kleine beekjes die afwaterden in komvormige laaggelegen gebieden aan de voet van de Wal. In deze natte kommen hebben zich in het Holoceen dikke veenpakketten gevormd, de ondergrond van bijvoorbeeld de huidige Noordpolder bij Ossendrecht.

Brabantse Wal in het Holoceen: kustafzettingen

In het Holoceen is het gebied van de Wal door kwel, erosie vanuit zijdalen, westerstormen en kustafzettingen verder vormgegeven.

Het klimaat werd warmer en de zeespiegel steeg. Gevolg was dat de Noordzee in het gebied ten westen van de Wal klei en zand afzette die ook de geulen van de fossiele Scheldeloop binnendrongen. Het zijn de oudste Holocene afzettingen in ons kustgebied (de afzettingen van Calais), zo'n 8000 - 6000 jaar geleden gevormd. Dit is ook de periode waarin langs de kust lage strandwallen worden gevormd.

 

Vanaf zo'n 4500 jaar geleden steeg de zeespiegel minder sterk. In het gebied achter de strandwallen dat niet onder invloed stond van de zee trad verzoeting op en ontstond veen (Formatie van Tegelen). Dit veengebied bedekte de afzettingen van Calais en strekte zich uit tot aan de voet van de Brabantse Wal.  Het bleef tot aan de vroege middeleeuwen intact.

 

In de vroege middeleeuwen brak de Noordzee regelmatig door de strandwallen heen en zorgde voor een nieuwe laag klei (Westland Formatie) die het veen bedekte en op sommige plekken tot aan de voet van de Brabantse Wal kwam.

Bovenop de Brabantse Wal zijn vanaf de vroege middeleeuwen de rivierduinen voor een deel verdwenen onder zandverstuivingen (Formatie van Boxtel). Boskap en afplaggen van heidevelden zorgden ervoor dat de wind vat kreeg op het onderliggende zand waardoor een grillig landschap van stuifzanden en bebost gebied is ontstaan.

Natuur

Zandverstuiving

Uniek voor Nederland is dat een aantal geologische processen in het zuidwesten van Nederland er samen voor hebben gezorgd dat in een klein gebied zoals de Brabantse Wal vlak naast elkaar zeer verschillende landschapstypen zijn ontstaan. Deze diversiteit vind je ook terug in de flora en fauna van de Wal.

Niet alleen vormt de Wal een overgang tussen hoog en laag, zandgronden en kleigronden, maar ook een overgang tussen droog en nat, zoet en zout water. Op de hoge zandgronden vinden we bossen, heide, stuifzandgebieden, vennen en kleinschalige akkers en weilanden; aan de voet van de Wal zie je polders, kreken en uitgestrekte akkers.  

 

Afwisselend landschap zorgt voor een grote soortenrijkdom: ieder type landschap trekt z'n eigen flora en fauna aan. Er zijn planten te vinden die uitsluitend op de hooggelegen zandgronden voorkomen of juist op de kleigronden in de polder, zoetwaterplanten en brakwaterplanten. Hetzelfde geldt voor de (weide)vogels, insecten, reptielen en zoogdieren. Interessant zijn de overgangsgebieden tussen de verschillende landschapstypen, de zogenaamde grensmilieu's. Daar is een apart microklimaat ontstaan met een heel eigen planten- en dierenleven.

Kortom, als natuurgebied is de Wal, ook internationaal, bijzonder waardevol en maakt samen met de Noordpolder van Ossendrecht deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.

 

De Noordpolder, een oud poldergebied aan de voet van de Wal, vormt het overgangsgebied van lage kleigronden naar hoge zandgronden. Vanuit de hoge Wal sijpelt water naar de veenlagen onder de klei en komt als kwelwater weer aan de oppervlakte. De drassige polder met z'n patroon van natte graslandjes, afwateringsslootjes en poelen is aangewezen als waardevol nat natuurgebied.

Verschillende natuurorganisaties, Brabants landschap, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer, werken dan ook samen om het gebied van de Brabantse Wal, inclusief de Noordpolder, te beschermen.

Nog meer steilranden in Nederland

De Brabantse Wal is een fraai voorbeeld van een steilrand, maar niet het enige. Op meerdere plekken in Nederland komen we het fenomeen steilrand tegen, zoals bijvoorbeeld bij de Westerbouwing -in Renkum, vlakbij Oosterbeek- waar de Rijn materiaal van een stuwwal heeft weggeschuurd.

Tijdens de voorlaatste ijstijd (Saalien, 200.000-120.000 jaar geleden) werden door de kracht van het oprukkende landijs uit Scandinavië grote delen van de bodem tot halverwege Nederland opgestuwd. Zo ontstonden grofweg op de lijn Haarlem-Utrecht-Nijmegen de stuwwallen. Tijdens deze periode heeft de Rijn zijn oorspronkelijk meer noordelijke loop naar het westen moeten verleggen. IJsmassa's en een muur van stuwwallen (van Montferland tot Nijmegen) belemmerden doorstroming naar het noorden. Door het verleggen van de bedding werden grote delen van de stuwwal geërodeerd. Daar waar de Rijn langs de stuwwal schuurde ontstond een steilrand.  

 

Een ander goed voorbeeld is de Peelrandbreuk bij Uden, een geologische breuklijn die min of meer de lijn Roermond-Deurne-Uden-Heesch volgt en de hooggelegen Peelhorst van de lagergelegen Centrale Slenk scheidt. Breuken ontstaan door bewegingen in de aardkorst (tektonische bewegingen).

De Peelrandbreuk is een zogeheten afschuivingsbreuk, dat wil zeggen dat op het breukvlak daling van de bodem heeft plaatsgevonden waardoor er een hoger (een horst) en lager deel (een slenk) is ontstaan, gescheiden door een steile helling. Het oorspronkelijke hoogteverschil van zo'n tweehonderd meter is in de loop van de eeuwen verdwenen: de slenk raakte voor een groot deel opgevuld door nieuwe zandafzettingen. Ter hoogte van Uden is deze steile helling nog duidelijk te zien als een steilrand in het landschap met een hoogte van ongeveer vijf meter.

 

Verder is er nog het Oude Mirdumerklif in Gaasterland, een steilrand ontstaan door afslag van het keileem waaruit de heuvels in Gaasterland bestaan. De golfslag van de Zuiderzee zorgde voor erosieprocessen op die plekken waar de heuvels en de Zuiderzeekust samenkwamen. Kliffen of steilranden waren het gevolg. Na afsluiting van de Zuiderzee kwam er een einde aan deze natuurlijke klifvorming.

 

Tenslotte gaan we naar Noord-Limburg. Daar heeft de Maas heeft in het Kwartair (2,5 miljoen jaar geleden - heden) een terrasrand aangesneden waardoor er langs de oostoever -van Venlo tot de Meinweg- een gebied is ontstaan dat je ook als steilrand zou mogen benoemen.

 

Carla Janssen, Naturalis 2009 

Auteurs

  • Carla Janssen

Meer landschapsvormen