Nederland is in de loop der jaren een echt 'neder-land' geworden. Meer dan de helft van ons grondgebied ligt beneden zeeniveau. Dit lage Nederland houden we droog met dijken en duinen. Nederland als geheel ligt op een dalend bekken waarin al miljoenen jaren rivieren uitmonden. Het land daalt steeds, maar blijft op gelijke hoogte door bezinkend slib en zand continu door de rivieren wordt aangevoerd. Dit in de loop der miljoenen jaren opgestapelde sediment vinden we terug in de bodem onder onze voeten.
Natuurlijk is zand niet het enige sediment dat wordt aangevoerd naar het Noordzeebekken. In veel perioden - met name gedurende de ijstijden - werden ook grote keien en grinden aangevoerd. In warmere tijden is tevens klei aangevoerd en kon er veen groeien, dat dikke pakketten op eerdere neergelegde kleilagen heeft gevormd. Laag op laag op laag stapelde Nederland zich op. Deze lagen liggen nog precies zoals ze gevormd zijn in onze ondergrond. Nederland heeft namelijk hoegenaamd geen last van aardbevingen en gebergtevorming. Vandaar dat het hier allemaal zo plat is en de lagen ongestoord in de ondergrond bewaard blijven.
Dat Nederland zo plat is, is wel jammer voor fossielenzoekers. Hierdoor komen er namelijk heel weinig fossielen aan de oppervlakte. Geologen maken wel eens grapjes dat ons land flink opgeschud zou moeten worden, maar dat zit er waarschijnlijk niet in. Ons land is juist verder aan het dalen, waardoor de oude lagen nog dieper wegzakken en bedekt raken door dikke paketten nieuwe afzettingen. Daarom moeten geologen andere dingen bedenken om oeroude fossielen te vinden. Zo wordt er gebruik gemaakt van mijnschachten, steengroeves, zuigputten en visnetten om fossielen uit de diepte naar boven te halen. Veel wordt ook gevonden door grondboringen uit te voeren. Een grondboor gaat immers dwars door verschillende lagen en tijden heen en pakt alles wat op zijn weg komt. Er zijn twee typen boringen. Bij economisch gedreven boringen, naar bijvoorbeeld olie, gas of andere delfstoffen, worden per toeval fossielen naar boven gehaald. Bij gerichte boringen naar fossielen, die door wetenschappers en amateurgeologen worden verricht, speelt nieuwsgierigheid de belangrijkste rol.
Tijdens een rampzalige stormvloed in 1953 overstroomde een groot deel van Zeeland en delen van Zuid-Holland en Noord-Brabant. Deze stormvloed staat bekend als 'de watersnoodramp'. Omdat zoiets absoluut niet nog eens mocht gebeuren werd het Deltaplan in werking gezet. Voor de aanleg van zware kustverdedigingswerken en met name de bouw van de stormvloedkering in de Oosterschelde was het noodzakelijk om de opbouw van de ondergrond in kaart te brengen. Overal in het Zeeuwse landschap liet de Deltadienst grondboringen verrichten, onder andere bij Schelphoek, op Schouwen-Duiveland. Hierna kon de bouw van dijken, dammen en de stormvloedkeringen beginnen. In 1986 is de Deltadienst weer opgeheven: de Deltawerken waren klaar.
De grond die met de boringen is opgehaald, is bewaard gebleven. Geoloog André Slupik is in 2000 begonnen met het onderzoeken van dit oude 'Deltadienstmateriaal'. Zijn eerste project was de boring bij Schelphoek, in 1963 gemaakt. Hij koos deze boring als eerste omdat Schelphoek ongeveer in het midden ligt van het gebied waar de boringen werden verricht en de Schelphoekboring extra diep was (164,5 meter). De boring reikte tot grondlagen die 29 tot 22 miljoen jaar oud zijn. De boringsonderzoeken vertellen ons veel over de stand van de zeespiegel in de afgelopen miljoenen jaren. In de zandlagen van Schelphoek zijn drie fases te herkennen waarin de zeespiegel rees en weer daalde, zogenaamde trans- en regressies.
In verschillende lagen trof Slupik muizenkiesjes aan. Muizen brengen meerdere generaties per jaar voort en daardoor verloopt hun evolutie extra snel. Met hun kiezen is een soort kalender op te stellen. Die kan weer gekoppeld worden aan de zandlagen waarin de kiezen worden gevonden. Slupik trof echter kiezen van vroege muizensoorten aan in jongere zandlagen. Die hoorden daar niet in thuis. Dus was er volgens hem iets bijzonders gebeurd. Slupik concludeerde dat er sprake was van reworking (herwerking). Oude zandlagen zijn op een gegeven moment weggeslagen toen de zee het land overspoelde. De zee voerde de lichtere zandkorrels weg, maar de relatief zware muizenkiezen bleven liggen. Toen de zee zich weer terugtrok, raakten de kiezen bedekt onder nieuw sediment, samen met de kiezen van muizen die toen leefden. Dit is de reden waarom in de boring van Schelphoek fossielen van verschillende ouderdom in dezelfde laag worden aangetroffen.
De boring Schelphoek is een mooi voorbeeld van hoe geologen tewerk gaan. Om het ontstaansverhaal van Nederland te vertellen, hoeven ze geen enorme gaten in de grond te maken. Aan een boorgat van tien centimeter hebben ze genoeg. Als ze maar goed genoeg door dat kijkgat turen, kunnen ze het verleden vrij nauwkeurig reconstrueren.
Kortenhout van der Sluijs, G. 1985 Botten uit de Oosterschelde. Cranium, nr. 1, vol. 2, pag. 9-10. 2 pagina's