Geologie van Nederland
is een initiatief van

Aasvlieg

Protophormia terraenovae

Taxonomie

Klasse
Insecta (insecten)
Orde
Diptera (tweevleugeligen)
Familie
Calliphoridae (bromvliegen)
Geslacht
Protophormia
Soort
Protophormia terraenovae

Karakterisering

Iedereen heeft wel eens een bromvlieg gezien: in huis, hard zoemend en stotend tegen het raam, of buiten op hondenpoep of op een dood vogeltje. De bromvlieg of vleesvlieg kwam al in het Pleistoceen voor. Op de mammoetsteppe speelden deze vliegen de belangrijke rol van opruimers van mammoeten, wolharige neushoorns, steppenwisenten en andere grote zoogdieren die in de winter waren gestorven. Door kadavers op te ruimen voorkwamen ze dat allerlei ziektes zich konden verspreiden.

 

Vleesvliegen die op de mammoetsteppe leefden, moeten grote afstanden hebben afgelegd, aangezien kadavers van mammoeten en andere grote zoogdieren over enorme gebieden verspreid lagen. Sterke vleugels en een goed reukorgaan waren dus nodig. Om erachter te komen waar het voedsel zich bevond, gebruikte de vleesvlieg zijn tussen de ogen gelegen sprieten. Hiermee kon hij de geurstoffen opvangen die uit een rottend kadaver vrijkwamen en die door de wind kilometers over de vlakte weg werden gedragen. Met de monddelen (proboscis) werd speeksel op het vlees gedruppeld om dit voor te verteren. In vlees zitten namelijk eiwitten die niet zomaar opgegeten kunnen worden omdat de eiwitketens lang zijn. In het speeksel zaten enzymen die de eiwitten in kortere stukjes knipten. Het resulterende vleessap kon de aasvlieg gemakkelijk opzuigen.

Uiterlijk

Pleistocene vleesvliegen zagen er precies zo uit als de bromvliegen van nu. Ze waren fors en harig met mooie blauwe, goudgroene of zwarte metaalkleuren op hun lijf. Het borststuk was grijs en voorzien van zwarte haren. Op het achterlijf zat bij sommige soorten een dambordpatroon van zwarte en grijze vlekken die het licht weerkaatsten.

 

Leefwijze

Voorjaar op de mammoetsteppe. Stijfbevroren kadavers van dieren die de winter niet hadden overleefd ontdooiden langzaam, een ondraaglijke stank verspreidend over de vlakte. De stank trok vleesvliegvrouwtjes aan, die hun kans schoon zagen om hun eitjes in het rottende vlees te leggen. De aasvlieg Protophormia terraenovae werd al bij lage temperaturen actief en was een van de eerste insecten die haar eieren in ontdooiende kadavers afzette. In een lijk werden miljoenen eitjes gelegd, waardoor maden massaal tot ontwikkeling kwamen. Larven (maden) begonnen meteen met eten zodra ze uit de eitjes kwamen. Door hun activiteit ontstond extra warmte, waardoor het bevroren lijk steeds verder ontdooide en verder rotte. De maden zorgden zo zelf voor omstandigheden om steeds verder in het lijk door te dringen en het vlees tot op het bot op te peuzelen. De temperatuur in zo'n rottend lijk kon wel tien graden hoger zijn dan de buitenlucht. Een mammoetlijk moet hebben gekrioeld van miljoenen larven en binnen een tijdbestek van enkele weken voor een groot deel zijn opgegeten. Als de larvendichtheid zeer hoog werd, kwam er ammoniak vrij. Hiermee beschermden de larven zichzelf tegen kevers die hen wilden opeten.

 

Nadat ze genoeg hadden gegeten, bouwden de larven een tonvormige pop om zich heen. Daarin ontwikkelden ze zich verder tot volwassen vlieg. Als ze volgroeid waren, braken ze de ton aan een zijde open om hem te verlaten en de buitenlucht in te vliegen. Af en toe worden dergelijke tonvormige vliegenpoppen aangetroffen in de holten van schedels van mammoeten, neushoorns en steppenwisenten. Zulke fossiele vondsten zijn vrij zeldzaam omdat de tonnetjes uit een heel dun laagje chitine bestaan en dus zeer breekbaar zijn. Bovendien zijn de poppen klein en vallen ze niet goed op.

Geografische verspreiding

In het Pleistoceen was de aasvlieg waarschijnlijk over de hele mammoetsteppe verspreid. Tijdens de maximale verbreiding van dit ecosysteem besloeg de mammoetsteppe ongeveer het hele noordelijke halfrond. Protophormia terraenovae komt vandaag de dag nog in West-Europa en in het noorden van Eurazië voor.

Voorkomen in de tijd

De vroegste vondsten van fossiele poppen van de subarctische vleesvlieg in ons land dateren uit de laatste ijstijd (± 100.000-10.000 jaar geleden). Waarschijnlijk leefde de vleesvlieg ook al eerder, maar fossielen ontbreken zodat we dit niet met zekerheid kunnen zeggen.

Evolutie

De Pleistocene vleesvlieg is identiek aan de huidige bromvlieg en in de verte verwant met de huisvlieg (Musca domestica). Vleesvliegen kunnen onderverdeeld worden in twee groepen: de ene groep leeft als larve in rottend vlees, de andere komt juist in levend dierlijk weefsel voor. Het verschil tussen deze groepen is overigens niet heel duidelijk.

Vindplaatsen in Nederland

Fossielen van insecten zijn uitermate zeldzaam. Insecten zijn immers erg teer en vergaan snel. Daarnaast zijn de resten erg klein, waardoor ze nauwelijks opvallen. Toch kunnen ook poppen van de vleesvlieg in uitzonderlijke omstandigheden fossiliseren. Het gedrag van de larven om diep door te dringen in het binnenste van een kadaver en zich daar te verpoppen heeft aan de conservering van de resten belangrijk bijgedragen. Veel larven nestelden zich namelijk in de holten van schedels en bleven daarin duizenden jaren onbeschadigd bewaard.

 

Mammoetschedels worden nadat ze zijn gevonden vaak meteen schoongespoten met een sterke waterstaal. Daarmee spoelt men zand en klei uit de vele holten waaruit de schedel is opgebouwd. Wat de schoonmakers niet beseffen is dat ze daarmee ook de kans lopen vliegenpoppen weg te spoelen die zich in de holten kunnen bevinden. Dat is jammer, want dergelijke vondsten kunnen veel vertellen over de toenmalige leefomgeving en zijn dus van grote wetenschappelijke waarde. Het zou beter zijn een schedel helemaal te laten opdrogen en daarna het sediment behoedzaam uit de holten te kloppen. Behalve zand kunnen er dan ook vliegenpoppen uitvallen. Terwijl in ons land honderdduizenden fossielen van grote Pleistocene zoogdieren zijn gevonden, waaronder veel schedels, zijn er tot dusver nog maar enkele vondsten van poppen van Protophormia terraenovae gedaan. Een betere inspectie van schedels en schedelfragmenten kan veel meer vondsten opleveren, want vrijwel elk dier dat vroeger doodging zal door vleesvliegen zijn bezocht.

 

Uit een mammoetschedel die is opgebaggerd in Valkenburg in Zuid-Holland zijn een dertigtal vliegenpoppen gekomen. Een andere vondst - eveneens uit een mammoetschedel - stamt uit Valburg in Gelderland. Ook uit een hoornpit van een steppewisent die is opgevist van de bodem van de Noordzee werden enkele poppen geklopt. In België zijn in Zemst twee keer poppen gevonden in schedels van een steppewisent. De andere twee vondsten zijn afkomstig uit schedels van de wolharige neushoorn, gevonden in Dendermonde en Hofstade.

 

- Sharon Dumfries, Naturalis

Meer informatie

»

Gautier, A., 1995. Bovenpleistocene zoogdieren van Oudenaarde Donk (Belgie), fossiele vliegepoppen uit de Vlaamse Valleien elders en nog een en andere over de Vlaamse Vallei. - Cranium 12(2): 73-81.

»

Huijbregts, H., 2002. Nederlandse bromvliegen (Diptera: Calliphoridae), inclusief acht soorten nieuw voor Nederland. - Entomologische berichten 62(3-4): 82-89.

»

Huijbregts, J., 2004. Distribution of the blowflies Phormia regina and Protophormia terraenovae in the Netherlands and Western Europe. - Proceedings of the second meeting of the European Association for Forensic Entomology London: 5.

»

Klots, A. B., E. Klots & J. Wilcke, 1960. De wereld der dieren: Insekten. - Gaade, Den Haag. 324p.

»

Vervoenen, M., 1991. Pleistocene vleesvliegenpuparia uit hoornpitten van Bison priscus. - Cranium 6(2): 57-58.           

»

Website Wikipedia                                  

»

Website CNN

Auteurs

  • Sharon Dumfries

Meer ongewervelden