Met zijn ondergrondse bestaan kiest de veenmol niet voor de weg van de minste weerstand. Een weg banen door zand of veen kost immers meer moeite dan door lucht. De voorpoten van de veenmol zijn dan ook uitgegroeid tot echte graafwerktuigen om het leven onder de grond zo soepel mogelijk te laten verlopen. Ook bij de mol (het zoogdier) zien we dat de voorpoten deze ontwikkeling hebben doorgemaakt. Het ontstaan van specifieke lichaamsvormen die we terugzien bij totaal verschillende diersoorten wordt convergente evolutie genoemd. De speciale vorm is blijkbaar de beste aanpassing aan het leefmilieu. Kennelijk zijn de ‘kolenschoppen' van de veenmol en de mol het meest efficiënt om door te dringen in weerbarstige grond. In dit licht bezien is de voorkeur van de veenmol voor vochtige veenbodems goed te verklaren: het dier komt immers gemakkelijker door een natte bodem dan door droge, harde grond.
Eten, slapen, voortplanting en de jongen verzorgen: alles gebeurt in totale duisternis. Toch leven veenmollen niet extreem diep onder de grond, want hun gangen zitten maar enkele centimeters onder de oppervlakte. Hierdoor zit hij dichter bij plantenwortels, die zijn voedsel vormen. Volwassen veenmollen houden echter meer van vlees en eten graag insectenlarven en regenwormen. Bij gebrek aan dierlijk voedsel kunnen ze in kannibalistisch gedrag vervallen en elkaar opeten.
Gedurende hun korte leven van ongeveer twee jaar brengt een veenmol 250-350 nakomelingen voort. Deze worden gedurende hun verblijf in het nest 2-3 weken goed door het vrouwtje verzorgd. De eitjes worden schoongelikt om schimmelgroei te voorkomen en na het uitkomen wordt er steeds voor toegang tot vers voedsel gezorgd. De veenmol is de enige Nederlandse krekel die deze mate van broedzorg vertoont.
Een jonge veenmol wordt een nymf genoemd. Nymfen zien er uit als volwassen veenmollen in het klein. Wanneer een nymf groeit, moet hij vervellen. Er zijn tien van deze vervellingen nodig voordat de nymf volwassen is en dit duurt bij ons ongeveer 500 dagen. Een opgroeiende veenmol moet minstens tweemaal overwinteren. Van eind juli tot augustus zoeken veenmollen een overwinteringsplekje in een verticaal gegraven gang, waar ze als bijna 'versteend' hun winterslaap houden.
De veenmol komt voor in West-Europa tot in de Kaukasus en in Noord-Afrika. In Nederland en België is het dier vrij algemeen. Over de verspreiding van de veenmol in het verleden is nagenoeg niets bekend, aangezien er geen fossielen van het dier zijn gevonden.
Onze landgenoot Johannes Goedaert (1617-1668), een bekende landschaps- en vlinderschilder, omschreef de veenmol al in 1660 in zijn boek Metamorphosis Naturalis. Het dier werd door hem 'veemol' genoemd. Deze vroegste beschrijving van een krekel in ons land betekent echter niet dat de veenmol zich pas toen in ons land heeft gevestigd. Blijkens verhalen kwam de soort al in de Middeleeuwen voor: volgens die verhalen speelden kinderen graag met de dieren. Een onschuldig speelkameraadje zal het niet geweest zijn, want veenmollen kunnen gemeen bijten.
Maar wanneer de veenmol voor het eerst in ons land verscheen, is niet bekend. Wel is bekend dat geschikte leefgebieden al in het vroege Holoceen ontstonden, toen na het verdwijnen van de kou van de Laatste IJstijd op grote schaal veen ging groeien in het westen en noordoosten van ons land. De reden dat we uit die tijd (nog) geen resten van veenmollen gevonden hebben, is dat chitine - waar het lichaam van insecten uit bestaat - slecht fossiliseert. De kans om resten van Vroeg-Holocene veenmollen te vinden is dus niet groot maar toch aanwezig. In veenpakketten immers, worden heel soms hardere delen van insecten, zoals dekschildjes van kevers, aangetroffen.
Krekels en sprinkhanen (gevleugelde insecten of Neoptera) hebben zich in het Perm en Trias ontwikkeld. Over de evolutie van de veenmol is door het ontbreken van fossielen niets bekend.
Veenmollen leven op verschillende plaatsen in ons land. Ze komen voor van de zandgebieden bij Hulst en Clinge (Zeeuws-Vlaanderen) tot in Noord-Holland. In Friesland komt het dier voor in het natuurgebied de Rottige Meenthe en bij Jubbega; in Overijssel in de Vriezenveense wijk en de Engbertdijksvenen. Zuidelijk komt de veenmol voor in de Peelstreek, in de omgeving Sint-Oedenrode in Noord-Brabant, en in Baexum in Limburg. Ook op Texel zijn veenmollen waargenomen. Helaas wordt de soort sinds 1980 steeds minder gezien. Waarschijnlijk komt dit door de intensivering van tuiniersbedrijven, het gebruik van insecticiden en het toevoegen van een overmaat aan meststoffen aan de bodem.
- Maartje Leenders, Naturalis
Beaart, K. 2009. Goedaert's dierkens. In: De Tuinliefhebber. Winter 2009, pp. 14-15. (PDF)
Beaart, K. 2010. Goedaert's dierkens: de 'Vee-mol'. In: De Tuinliefhebber. Herfst 2010, pp. 38-39. (PDF)
Kleukers, R., E. J. van Nieukerken, R. Krekels, I. van Noortwijk & B. Odé, 1997. De sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera). - Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden. 415p.